whiplash: de aanhouder wint!
Op de website van de Whiplashstichting is op het rechtspraakoverzicht 2014 de volgende samenvatting van een rechterlijke uitspraak terug te vinden (https://www.whiplashstichting.nl/?pid=main&id=173):
Een uitspraak van 23 april 2014 van de Rechtbank Midden-Nederland gaat over de uitleg van een rapport van een verzekeringsarts (ECLI:NL:RBMNE:2014:1825[1]). In een whiplashzaak wordt op gezamenlijk verzoek verzekeringsarts Kruithof aangesteld. [De verzekeraar] weigert op basis van dit rapport een arbeidsdeskundige in te schakelen en schakelt eenzijdig verzekeringsarts Knepper in. De ene verzekeringsarts heeft voor zijn rapport de FIS-methode gebruikt en de andere de FML-methode. De aan de hand van beiden rapporten ingeschakelde arbeidsdeskundige komt tot de conclusie dat de verschillen tussen de rapporten gering zijn. In de deelgeschilprocedure wordt daarom bepaald dat [De verzekeraar] verplicht is op basis van het eerste rapport van verzekeringsarts Kruithof de zaak verder af te wikkelen. Er zijn immers geen zwaarwegende bezwaren tegen dit rapport ingediend.
Het is op zich een – juridisch gezien – interessante uitspraak, maar anderzijds wel een uitspraak in lijn met de geldende rechtspraak en natuurlijk erg casuïstisch. Ofwel: vooral interessant voor de betrokken partijen en hun advocaten. Eén van die advocaten was ik zelf. Dus ik vond het natuurlijk een interessante uitspraak. Maar mijn cliënte uiteraard nog veel meer. Het ging om haar en het was voor haar een bevestiging dat haar whiplashklachten en de beperkingen die zij ondervond wel degelijk gevolg waren van het verkeersongeval; een verkeersongeval dat plaats had gevonden in 2006 (!). Dat was dus bijna 8 jaar eerder. Mijn cliënte had dus inmiddels al een hele weg afgelegd. In de deelgeschilbeschikking staat daar het volgende over vermeld: [De verzekeraar] heeft aansprakelijkheid erkend voor het verkeersongeval waarbij [verzoekster] op 16 november 2006 betrokken is geraakt.
Bij beschikking van 25 juni 2008 zijn in het kader van een voorlopig deskundigenberichtprocedure tot deskundigen benoemd de heer dr. H.J.J.A. Bernsen, neuroloog, en de heer J. Wijkstra, psychiater. Bernsen heeft een rapport d.d. 15 december 2008 opgesteld en Wijkstra heeft een rapport d.d. 1 december 2008 opgesteld.
[verzoekster] heeft op 14 december 2009 opnieuw een verzoek voorlopig deskundigenbericht ingediend. Naar aanleiding daarvan hebben partijen (buitengerechtelijk) overeenstemming bereikt over de benoeming van verzekeringsgeneeskundige mr. G.J. Kruithof en de aan hem voor te leggen vraagstelling. Partijen hebben Kruithof gevraagd [verzoekster] op te roepen voor een gesprek en aan de hand van de rapporten van de psychiater, de neuroloog en neuropsycholoog P.J.J. van der Werff aan te geven of er bij [verzoekster] sprake is van functionele beperkingen ten gevolge van het ongeval. Tevens is verzocht een belastbaarheidsprofiel op te stellen.
Kruithof heeft een rapport d.d. 7 juni 2010 opgesteld.
[De verzekeraar] heeft vervolgens aangegeven niet bereid te zijn om op basis van het deskundigenbericht van Kruithof een arbeidsdeskundig onderzoek te laten verrichten.
[ De verzekeraar] heeft het rapport van Kruithof voorgelegd aan verzekeringsarts S. Knepper. Knepper heeft op 12 december 2011 gerapporteerd.
Hoewel het hier gaat om een vrij droge opsomming van de gebeurtenissen, kunt u zich wellicht voorstellen dat het voor mij cliënte een lijdensweg was geweest en dat de uitspraak in deze deelgeschilprocedure een enorme opluchting was. We konden nu eindelijk echt gaan praten over de afwikkeling van de schade en hadden de hoop dat we nu binnen afzienbare tijd een eindregeling zouden kunnen bereiken.
Helaas, het duurde nog een hele tijd. Eerst volgde er nog een arbeidsdeskundig onderzoek dat veel tijd en veel discussie tussen partijen met zich meebracht. Vervolgens volgde er nog een rapportage van een rekenkundig bureau met wederom veel discussie. Die discussie ging met name over de vraag wat het meest realistische scenario zou zijn geweest in het geval ongeval niet zou zijn gebeurd. Zou zij haar opleiding hebben afgerond? Welk werk zou mijn cliënte dan hebben gedaan? Zou zij steeds fulltime zijn blijven werken? Hoe zat het met haar kinderwens? Etc.
Uiteindelijk hebben partijen na afronding van alle rapportages en nadat de onderhandelingen waren vastgelopen besloten een mediator in te schakelen. Onlangs heeft de mediation plaatsgevonden en is er overeenstemming bereikt over de schade. Mijn cliënte kan eindelijk, na ruim 10 jaar, een streep zetten achter deze langslepende schaderegeling en weer vooruit gaan kijken. Ze heeft een vergoeding ontvangen waarmee zij de rest van haar leven vooruit kan en waarmee zij haar leven op de door haar gewenste manier kan inrichten. Haar doorzettingsvermogen is beloond. De aanhouder heeft gewonnen!
[1] Zie: https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBMNE:2014:1825