Maandelijks uitsprakenoverzicht | Juli
Maandelijks schrijven onze advocaten samenvattingen voor het tijdschrift Letsel & Schade. Als je ook op de hoogte wilt zijn van de meest recente uitspraken, plaatsen we vanaf nu ook hier maandelijks een uitgebreid uitsprakenoverzicht.
Bekijk hieronder de onderwerpen die deze maand aan bod zijn gekomen.
Causaal verband tussen ongeval/incident en letsel
Samengevat door SAP-advocaat Jasper Keizer
Rechtbank Roterdam 13 juli 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:5698, E/Allianz
Bodemprocedure. Ondanks het feit dat benadeelde 3 dagen voor ongeval fysiotherapeut heef bezocht in verband met nekklachten, heef benadeelde het bestaan van (tijdelijk) causaal verband tussen het ongeval van 12 mei 2016 en tijdelijke arbeidsongeschiktheid wegens nek, schouder en rugklachten voldoende aannemelijk gemaakt.
Benadeelde ondervindt na een kop-staartbotsing nek-, schouder en rugklachten. Als gevolg van deze klachten meldt benadeelde zich arbeidsongeschikt. Zijn tijdelijke arbeidsovereenkomst wordt niet verlengd, en benadeelde ontvangt vanaf dat moment een Ziektewetuitkering. Per 1 januari 2019 is benadeelde weer volledig werkzaam. In deze bodemprocedure vordert hij onder andere vergoeding van schade wegens verlies aan verdienvermogen. Benadeelde heef 3 dagen vóór de aanrijding van 12 mei 2016 zijn fysiotherapeut bezocht in verband met verergerde nekklachten, waarvan de fysiotherapeut heef verklaard dat die klachten na 1 behandeling volledig waren verdwenen. Omdat de aanrijding op zichzelf tot nek-, schouder- en rugklachten kan leiden, die klachten na de aanrijding consistent en consequent zijn beschreven, en een plausibele alternatieve verklaring voor het ontstaan en voortduren van die klachten ontbreekt, overweegt de rechtbank dat het causaal verband voldoende aannemelijk is gemaakt. Omdat benadeelde zelf heef verklaard dat die klachten in de loop van 2017 nagenoeg waren verdwenen en dat hij daarvoor niet meer behandeld hoefde te worden, wordt tot dat moment van het bestaan van causaal verband uitgegaan. Hoewel de beslissing van het UWV om benadeelde gedurende enige tijd volledig arbeidsongeschikt te beschouwen niet zonder meer één op één doorwerkt in deze civiele zaak, acht de rechtbank het vanwege de tijdelijke aard van de arbeidsongeschiktheid niet opportuun om nog deskundigenonderzoek te laten plaatsvinden. De rechtbank acht het aannemelijk dat benadeelde als gevolg van het ongeval van 12 mei 2016 tot en met mei 2017 arbeidsongeschikt is geweest. Allianz moet onder andere de over die periode geleden schade wegens verlies aan verdienvermogen vergoeden. De slotsom is dat Allianz bovenop de reeds betaalde voorschotten ad € 8.500 nog een bedrag van € 3.396,36 moet voldoen, en daarnaast aan kosten buiten rechte nog een betaling van € 4.365,29 moet voldoen.
Rechtbank Den Haag 30 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:6374, Vz/Nationale Nederlanden en Center Parcs.
Deelgeschil. Zijn partijen in casu gebonden aan de uitkomsten van het deskundigenrapport dat zij op gezamenlijk verzoek hebben laten uitbrengen?
Partijen hebben in gezamenlijk overleg een expertise aangevraagd bij een orthopedisch chirurg, die in zijn conceptrapport alleen melding maakt van ongevalgerelateerde enkelklachten. Naar aanleiding van vragen van de medisch adviseur van benadeelde dat de deskundige nog geen rekening heef gemaakt met de eveneens door benadeelde gemelde rugklachten, belt de deskundige nog eens met de benadeelde, waarna hij in zijn definitieve rapport ook de rugklachten als ongevalsgevolg benoemt, en daarvoor ook beperkingen aanneemt. NN kan zich in deze conclusie en de wijze waarop die tot stand is gekomen niet vinden. De rechtbank stelt voorop dat als partijen in gezamenlijk overleg een deskundige raadplegen, zij zich bij de afwikkeling van de schade dan ook in principe baseren op de rapportage van die deskundige, tenzij zijn rapport niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen van onpartijdigheid, consistentie, inzichtelijkheid en logica. Omdat NN niet meer in de gelegenheid is geweest om op het in relevante mate gewijzigde definitieve rapport te reageren en omdat de vragen van haar eigen medisch adviseur eveneens onvoldoende zijn beantwoord, is door de deskundige onvoldoende gevolg gegeven aan de beginselen van hoor en wederhoor. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de deskundige onvoldoende inzichtelijk heef gemaakt op basis van welke onderzoekbevindingen beperkingen ten aanzien van de rug kunnen worden aangenomen. Het rapport kan daarom niet als uitgangspunt dienen voor de schaderegeling. Kosten begroot zoals verzocht (24,5 uur a € 250).
Rechtbank Amsterdam 29 juni 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:3862, E1-2/VGA.
Benoeming traumachirurg en neurochirurg. Eiseres draagt bewijslast, en is daarbij vrij om haar bewijsvergaring in te vullen, ook wat betref deskundigenonderzoek, tenzij een gezamenlijke expertise evident geen meerwaarde heef ten opzichte van eenzijdig onderzoek. Ongeval 18 juni 2018, waarbij minderjarige fietser met haar hoofd op een stoeprand is gevallen. In een eerder tussenvonnis (waarvan de inhoud mij niet bekend is) heef de rechtbank overwogen dat deskundigenonderzoek een bijdrage kan leveren aan het completeren van het feitencomplex.
Partijen zijn het eens over benoeming van een traumachirurg. Benadeelde stelt dat daarnaast een neurochirurg benoemd moet worden; gedaagde stelt dat met benoeming van een traumachirurg kan worden volstaan. De rechtbank overweegt dat eiseres vrij is in de invulling van de op haar rustende bewijslast, tenzij van relevante bezwaren blijkt of een gezamenlijke expertise evident geen meerwaarde heef ten opzichte van eenzijdig onderzoek. Nu hiervan geen sprake is, beveelt de rechtbank deskundigenonderzoek door een traumachirurg en neurochirurg. Eiseres wordt belast met de voorschotkosten van dit onderzoek (uit de casus wordt mij niet duidelijk of aansprakelijkheid voor het ongeval erkend of gegeven is).
Rechtbank Den Haag 21 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:6372, Vz/Aegon.*
Deelgeschil. Geen sprake van klemmende en steekhoudende bezwaren tegen in gezamenlijk overleg geraadpleegde deskundigen. Partijen gebonden aan de inhoud van de deskundigenrapportages.
Russische automobilist wordt tijdens vakantie in Nederland op 12 mei 2016 aangereden. In Rusland worden o.a. postwhiplashklachten en depressieve klachten gediagnosticeerd. In overleg hebben partijen in Nederland een neurologisch, psychiatrisch en neuropsychologisch deskundigenonderzoek laten verrichten. De deskundigen concluderen kort gezegd dat benadeelde bij de aanrijding postwhiplashklachten heef opgelopen, en dat tot eind 2017 sprake is geweest van ernstige depressieve klachten. Volgens de neuropsycholoog zijn er bij benadeelde als gevolg van het ongeval nog lichte afwijkingen die een beroep doen op de concentratie, leren en geheugen, waardoor benadeelde in zijn dagelijkse functioneren beperkingen ondervindt bij taken die een beroep doen op concentratie, leren en geheugen. Aegon kan zich in met name de conclusies van de neuropsycholoog niet vinden, en heef de neuropsychologische rapportage eenzijdig laten beoordelen door een partijdeskundige, die stelt dat de neuropsycholoog zijn conclusies onvoldoende heef onderbouwd. De kritiekpunten van de partijdeskundige zijn voorgelegd aan de in gezamenlijk overleg geraadpleegde neuropsycholoog, die gemotiveerd op de kritiek heef gereageerd. De rechtbank stelt voorop dat partijen gebonden zijn aan de uitkomsten van in gezamenlijk overleg ingewonnen expertises, tenzij er zwaarwegende en steekhoudende bezwaren bestaan tegen een deskundigenrapport. Hiervan is onder meer sprake wanneer het rapport niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen van onpartijdigheid, consistentie, inzichtelijkheid en logica. In casu lijkt volgens de rechtbank vooral sprake te zijn van een battle of experts tussen de neuropsycholoog en de partijdeskundige, maar blijkt niet dat de neuropsycholoog in redelijkheid niet tot de door hem getrokken conclusies kon komen. De verzochte verklaringen voor recht dat de rapportages als bindend uitgangspunt hebben te gelden en dat daarmee vaststaat dat sprake is van causaal verband tussen de in die rapportages beschreven klachten en het ongeval van 12 mei 2016 worden toegewezen. Kosten verzocht op basis van 24 uur a € 280, begroot op 20 uur a € 280 (in deze zaak heb ik zelf als advocaat van de benadeelde opgetreden).
Verkeersongevallen
Samengevat door SAP-advocaat Bas Hopman
Rechtbank Zeeland-West-Brabant 12 juli 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:3931, Vz/Vw1 en Allianz.
Deelgeschil. Aansprakelijkheid. Eigen schuld. Artikel 185 WVW. Voorrangsfout. Causale verdeling. Billijkheidscorrectie. Vergoedingsplicht.
Verkeersongeval 10 augustus 2018. Voetganger aangereden door auto. Letsel. Verzoek strekt tot vaststelling aansprakelijkheid. Toepassing art. 185 WVW. Er is geen sprake van overmacht of van opzet of daaraan grenzende roekeloosheid van de voetganger. Dus 50%-regel. Allianz doet een beroep op eigen schuld. Causale verdeling. Verzekerde heef een verkeersfout gemaakt door geen voorrang te verlenen. De voetganger is onvoldoende oplettend geweest. Causale verdeling: 75% automobilist, 25% voetganger. Billijkheidscorrectie. De fout van de automobilist is erger dan die van de voetganger, er is sprake van ernstig lichamelijk letsel en de automobilist is in tegenstelling tot de voetganger verzekerd voor de gelden schade. 100% vergoedingsplicht. Kosten deelgeschil. 17,2 uur x € 250,00 ex btw redelijk.
Rechtbank Midden-Nederland 6 juli 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:2809, Vz/ASR.
Deelgeschil. Aansprakelijkheid. Ongeval bus en fietser. Artikel 185 WVW. Getuigen. 50%-regel leidt tot 50% vergoedingsplicht ook als causale bijdrage fietser groter is.
Verkeersongeval 1 augustus 2018. Bus en wielrenner. Dossier bevat vier getuigenverklaringen en een politierapport. Waardering van bewijsmiddelen door rechtbank. Vaststaat dat de wielrenner kwam aanrijden terwijl de bus bezig was met een bijzonder manoeuvre. De fietser had dat gezien en had derhalve de nodige voorzichtigheid moeten betrachten. Dat heef de wielrenner onvoldoende gedaan. Door achter langs te fietsen heef de fietser een risico aanvaard. Dit leidt ertoe dat zijn val vooral aan hemzelf is toe te rekenen. Toepassing 50%-regel. Geen aanleiding om dat percentage te corrigeren op grond van de billijkheid. Doorwerking eigen schuld (50%) op kosten deelgeschil. 15 uur x € 275,00 ex btw redelijk.
Rechtbank Noord-Nederland 22 juni 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:2491, Vz/Vw1 en Achmea.
Deelgeschil. Aansprakelijkheid. Ongeval auto en voetganger bij oversteekplaats. Causale verdeling. Billijkheidscorrectie.
Ongeval 18 februari 2021. Ongeval auto en voetganger. Partijen zijn vastgelopen op de vraag of de voetganger een deel van haar schade zelf moet dragen en zo ja, hoeveel. Volgens Achmea is er sprake van eigen schuld omdat de voetganger geen gebruik zou hebben gemaakt van de aanwezige voetgangersoversteekplaats. De voetganger heef volgens de rechtbank eigen schuld. Het ongeval vond namelijk enkele meters naast de oversteekplaats plaats. De automobilist had beter moeten opletten gelet op het naderen van een oversteekplaats. Causale verdeling: 75% automobilist, 25% voetganger. Billijkheidscorrectie. De voetganger heef aangevoerd dat zij ernstig letsel heef opgelopen. Verder heef de voetganger erop gewezen dat de automobilist wel en zij niet verzekerd is voor de schade. De rechtbank ziet aanleiding, mede omdat Achmea geen verweer heef gevoerd hiertegen, om de billijkheidscorrectie toe te passen. 90% vergoedingsplicht. Kosten deelgeschil: 15 uur x € 250,00 ex btw redelijk.
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba 4 mei 2022, ECLI:NL:OGEAA:2022:205.
Ongeval tussen auto en quadracer. Toedracht. Afwijzing.
Verkeersongeval tussen quadracer en motorvoertuig 31 december 2018. Partijen reden op dezelfde rijbaan in dezelfde richting. Als gevolg van het ongeval heef de auto van eiser schade opgelopen.
Eiser heef kosten gemaakt om de auto te repareren. Eiser vorder dat het Gerecht de quadracer veroordeelt tot betaling van o.a. deze reparatiekosten. Gedaagde heef als verweer gevoerd dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen van haar zijde. Toepassing artikel 6:162 BW. Gedaagde heef betwist dat zij de veroorzaker is van het ongeval. Gedaagde stelt dat zij door een motor roekeloos werd ingehaald en daarbij is geraakt, waardoor zij ten val is gekomen en tegen de auto van eiser is gebotst. De motorrijder is doorgereden. Volgens het Gerecht heef gedaagde de stelling van eiser dat zij het ongeval heef veroorzaakt gemotiveerd betwist. Het lag op het pad van eiser om zijn stelling nader te onderbouwing. Dat is niet gedaan. Eiser heef evenmin bewijslevering aangeboden. Niet is komen vast te staan dat gedaagde het ongeval heef veroorzaakt dan wel onrechtmatig jegens eiser heef gehandeld. De vordering wordt afgewezen. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten
Arbeidsongevallen en andere situaties op het werk
Samengevat door SAP-advocaten June van Oers en Sharon Soeltan
Rechtbank Roterdam 7 juli 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:5494, E/Du Pont De Nemours.
Aansprakelijkheid Du Pont voor schade als gevolg van blootstelling tijdens werk.
Voormalig werkneemster van De Pont vordert schadevergoeding wegens blootstelling aan DMAc tijdens haar werkzaamheden bij Du Pont van januari 1977 tot medio april 1988. Nu het een arbeidszaak betref wordt de zaak door één rechter behandeld, ondanks het maatschappelijk belang van de zaak. De rechtbank oordeelt dat Du Pont op drie punten onvoldoende heeft gedaan.
Allereerst heef Du Pont niet voldoende aannemelijk gemaakt dat zij de blootstelling aan DMAc via de lucht altijd onder de vastgestelde grenswaarden heef gehouden. Du Pont had bovendien moeten voorkomen dat haar werknemers door aanraking in direct contact kwamen met DMAc. De kantonrechter stelt ten overvloede vast dat Du Pont haar werknemers onvoldoende heef gewaarschuwd voor de mogelijke schadelijke effecten van DMAc. De rechtbank oordeelt dat Du Pont aansprakelijk is voor de schade die werknemers als gevolg daarvan lijden. De schade moet nog nader worden vastgesteld, waarbij de bewijslast rust op de werknemers.
Hof Den Bosch 5 juli 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:2200, DHL Supply Chain en AIG/G.
Aansprakelijkheid DHL voor ongeval ervaren werknemer met reachtruck.
Op 4 december 2007 liep een werknemer van DHL blijvend hersenletsel op als gevolg van een ongeval met een reachtruck op werk. De werknemer was met een goed functionerende reachtruck aan het werk toen hij een telefoontje kreeg dat er een nieuwe order met de buizenpost onderweg was. De werknemer is toen met zijn reachtruck naar de buizenpost gereden en daar met zijn hoofd naar voren uit de reachtruck gaan hangen om de koker uit de buizenpost op te vangen. Doordat hij toen per ongeluk ook het gaspedaal vol indrukte, is de reachtruck in beweging gekomen en is hij met zijn hoofd bekneld geraakt tussen de buizenpost en de reachtruck. Het hof overweegt dat nu DHL volledige zeggenschap en invloed had over het gebruik van de trucks, de buizenpost en de daarvoor relevante arbeidsomstandigheden, het aan DHL was om te zorgen voor specifieke (werk)instructies, veiligheidsvoorschriften en voor concreet toezicht op de naleving. DHL heef daaraan niet voldaan. Het hof oordeelt dat DHL aansprakelijk is op grond van art. 7:658 BW en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.
Rechtbank Den Haag 13 april 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5464, E/Timing Flexgroep en Kuehne + Nagel Logistics.
Aansprakelijkheid uitzendbureau als formeel werkgever voor arbeidsongeval en verergering letsel bij gebrek aan zorgverzekering werknemer.
Arbeidsongeval 14 maart 2017. Eiser heef tijdens zijn werkzaamheden in de vestiging van Kuehne in Delfgauw zijn linkeroog verwond. Hoewel Kuehne als feitelijk werkgever veiligheidsschoenen heef verstrekt, een instructietraining heef georganiseerd en instructies heef om de werkplek schoon te houden, oordeelt de rechtbank dat Kuehne aansprakelijk is op grond van art. 7:658 lid 4 BW. Allereerst is de instructie enkel gegeven in het Nederlands en Engels, terwijl werknemer enkel Pools sprak. Uit afgelegde getuigenverklaringen blijkt bovendien dat het de instructie om de werkplek schoon te houden in praktijk niet strikt wordt nageleefd en er vaak afval op de grond ligt. Deze verklaringen zijn ook met foto’s ondersteund. Omdat Timing niet meer heef gesteld dan dat Kuehne heef voldaan aan haar zorgverplichting jegens [eiser] , en dat verweer faalt, is Timing (als formeel werkgever) eveneens in beginsel aansprakelijk voor deze schade (op grond van artikel 7:658 lid 2 BW). De schade van werknemer is een gevolg van het te lang doorgelopen met zijn verwondingen, als gevolg waarvan deze ontstoken zijn geraakt. De reden dat de werknemer geen arts bezocht, is dat hij niet verzekerd was. De rechtbank stelt vast dat Timing op grond van de CAO verplicht was werknemer een zorgverzekering aan te bieden, hetgeen Timing heef nagelaten. Ook dit is een zorgplichtschending van Timing, zodat Timing (als formeel werkgever) op grond van artikel 7:658 lid 2 BW aansprakelijk is voor de schade van werknemer.
Kwalitatieve aansprakelijkheid
Samengevat door SAP-advocaten Sharon Soeltan en Susanne Fijen
Parket bij de Hoge Raad 24 juni 2022, ECLI:NL:PHR:2022:605, E/GlaxoSmithKline.
Waarschuwingsplicht in verband met risico’s van medicatie
Slachtoffer heeft in 2001, toen hij vijftien jaar oud was, het antidepressivum Seroxat voorgeschreven gekregen. Hij slikte dit medicijn gedurende bijna vijf maanden op recept van zijn toenmalige huisarts, die als diagnose had gesteld dat slachtoffer leed aan een zogenoemde reactieve depressie. De huisarts heef Seroxat of-label aan slachtoffer voorgeschreven, omdat het antidepressivum blijkens de productinformatie niet bedoeld was voor gebruik door kinderen. Nadien is het helaas niet beter gegaan. Hij heef sindsdien meerdere depressies en pogingen tot zelfdoding achter de rug. Volgens slachtoffer is alles te herleiden tot zijn gebruik van Seroxat als kind. Hij heef daarom in 2017 een verklaring voor recht gevorderd dat GSK, producent en vergunninghouder van Seroxat, jegens hem aansprakelijk is, alsmede schadevergoeding op te maken bij staat. Hij heef daarbij onder meer aangevoerd dat GSK ermee bekend was, door in haar opdracht verricht onderzoek in de periode 1994-2002, dat Seroxat niet werkt bij kinderen en juist gevaarlijk is voor deze patiëntengroep in verband met een verhoogd suïciderisico als bijwerking. Volgens het slachtoffer heef GSK relevante onderzoeksresultaten met betrekking tot de (niet-)werkzaamheid en (on)veiligheid van Seroxat bij gebruik door kinderen bewust niet bekendgemaakt en aldus haar waarschuwingsplicht geschonden. De rechtbank heef geoordeeld dat GSK onrechtmatig heef gehandeld tegenover de gebruikers van Seroxat, onder wie het slachtoffer, die (zonder waarschuwing) aan de risico’s van Seroxat werden blootgesteld. Het hof heef het slachtoffer echter alsnog in het ongelijk gesteld. Naar het oordeel van het hof heef GSK, ervan uitgaande dat zij bekend was met de relevante onderzoeksresultaten, geen waarschuwingsplicht geschonden. De waarschuwing zoals die in de productinformatie in 1999 was opgenomen (‘Het gebruik van Seroxat bij kinderen wordt afgeraden, aangezien de veiligheid en werkzaamheid van dit middel in deze patiëntengroep niet is vastgesteld.’) volstond volgens het hof. Bovendien heef het hof nog geoordeeld dat ook het causaal verband tussen de schade en de vermeende schending van de waarschuwingsplicht dan wel het gebruik van Seroxat niet is komen vast te staan.
Het slachtoffer bestrijdt in cassatie zowel het oordeel van het hof met betrekking tot de waarschuwingsplicht van GSK als het oordeel met betrekking tot het causaal verband.
De Hoge Raad meent dat zowel het oordeel van het hof dat GSK geen onrechtmatige daad heef begaan jegens het slachtoffer als het oordeel van het hof dat het causaal verband tussen de veronderstelde onrechtmatige daad en de schade niet is komen vast te staan, juist is.
Rechtbank Gelderland 22 juni 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:3339, E/G1 en Univé.
Val van paard, aansprakelijkheid 6:162 BW / 6:179 BW. Bewijsopdracht bezitter paard met betrekking tot de gestelde afspraak dat de ruiter het paard voor eigen risico bereed.
Ongeval 21 augustus 2013. Een ervaren ruiter valt tijdens het inrijden van een ‘nieuw’ paard en stelt de bezitter van het paard aansprakelijk. De tussenconclusie van de rechtbank is dat niet is komen vast te staan dat er door de bezitter onrechtmatig is gehandeld. Inzake artikel 6:179 BW verschillen partijen van mening over welke afspraken er gemaakt zijn over het verzorgen en berijden van het paard. De bezitter stelt dat zij mondeling met de ruiter heef afgesproken dat de ruiter geheel voor eigen risico het paard zou verzorgen en berijden, en dat de bezitter dus niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de gevolgen van de val. De bewijslast van deze stelling rust ex artikel 150 Rv op de bezitter. Als de bezitter bewijs kan leveren van deze stelling en vaststaat dat aansprakelijkheid op grond van artikel 6:179 BW contractueel is uitgesloten, dan is er volgens de rechtbank geen sprake van aansprakelijkheid. Slaagt de bezitter niet in deze bewijsopdracht dan is zij aansprakelijkheid. Wel komt de schade dan voor 75% voor rekening van de ruiter.
Rechtbank Midden-Nederland 29 april 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:1413, Vz/Prorail en Goois Natuurreservaat.
Deelgeschil. Ongeval bij niet actief beveiligde spoorwegovergang. Is het Goois Natuurreservaat dan wel Prorail hiervoor aansprakelijk?
Ongeval 2 december 2020. Een man wordt geschept door een trein (sprinter) terwijl hij met zijn sportfiets de overgang wilde oversteken. Hij heef als gevolg daarvan een gecompliceerde fractuur aan zijn linkerbeen opgelopen. Bij de spoorwegovergang waren er andreaskruisen op een rood/witte paal, rood/witte schrikhekken, blauwe borden met ‘LET OP TREIN’ en een waarschuwingsbord met daarop een locomotief met daaronder het bord waarop staat ‘wil je blijven leven wacht dan even’.
Deze waarschuwingsborden zijn vanaf een aanzienlijk afstand al zichtbaar. De kantonrechter komt tot de conclusie dat hiermee in voldoende mate aan de hiervoor weergegeven maatstaf is voldaan. Ten aanzien van Prorail wordt de aansprakelijkheid dan ook afgewezen. Ook het Goois Natuurreservaat is niet aansprakelijk, want zij is niet de beheerder van de weg waar de spoorwegovergang zich op bevindt. Op haar rustte geen verplichting om te waarschuwen voor gevaren.
Kosten verzocht: € 6.625,05 (23 uren tegen een uurtarief van € 235, vermeerderd met21% btw en het griffierecht). Kosten begroot: € 4.833,95 (17 uur tegen een uurtarief van € 355 vermeerderd met 21% btw en het griffierecht).
Sport en spel
Samengevat door SAP-advocaten Saskia de Groot en Peter Vrijmoed
Hof Den Bosch 12 juli 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:2345.
Hof bekrachtigt uitspraak rechtbank met betrekking tot aansprakelijkheid kartbaan voor ongeval a.g.v. gebrekkige remmen. Dat partijgetuige als laatst gehoord is na aanwezigheid bij verhoor andere getuigen doet niet af aan de waarde van het getuigenbewijs.
In deze zaak gaat het om een kartongeval op 12 maart 2017, als gevolg waarvan geïntimeerde ernstig letsel opliep waardoor hij o.a. beperkt is in zijn werk als zelfstandig ondernemer. Op voornoemde datum is geïntimeerde ter hoogte van een haarspeldbocht met zijn kart rechtstandig tegen de zijkant van de kartbaan gekomen. Volgens geïntimeerde was zowel de kart als de kartbaan gebrekkig, waarvoor hij appellant op grond van artikel 6:173 BW aansprakelijk acht. De remmen van de kart zouden niet functioneren en er ontbraken op de plaats van het ongeval stootbanden en vangrail aan de zijkant van de baan. In eerste aanleg heef de rechtbank geoordeeld dat geïntimeerde geslaagd is in de bewijslevering ten aanzien van de gebrekkige remmen (niet ten aanzien van de gebrekkigheid van de kartbaan), waardoor de vorderingen worden toegewezen. Bij de eerste grief gaat het om de waardering van het getuigenbewijs. De partijgetuige (geïntimeerde) is als laatste getuige gehoord, waarbij hij derhalve weet had van de verklaringen van de overige getuigen en zijn verklaring hierop heef kunnen aanpassen. Het hof stelt vast dat artikel 179 Rv voorop stelt dat getuigen worden gehoord in het bijzijn van partijen. Dat in de praktijk de partijgetuige vaak als eerste wordt gehoord, leidt niet tot de conclusie dat de getuigenverklaringen van onwaarde zijn. Van schending van formaliteiten is geen sprake. De verklaringen van alle getuigen zijn dan ook geldige bewijsmiddelen. De tweede grief ziet op de vaststelling van de rechtbank dat geïntimeerde in het bewijs is geslaagd dat de remmen ten tijde van het ongeval niet goed functioneerden. Het hof stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dát de rem van de kart defect was. Beoordeeld dient dan ook te worden of met voldoende zekerheid als vaststaand kan worden aangenomen dat dit defect reeds aanwezig was ten tijde van het ongeval, of dat het defect pas daarná is ontstaan. Naar het oordeel van het hof is er geen enkel concreet aanknopingspunt gegeven dat de schade die de kart bij de botsing heef opgelopen, van invloed zou zijn geweest op de remvoering van de kart. Het hof passeert het aanbod van appellant om de monteur als getuige te horen, nu in eerste aanleg reeds uitvoerige bewijslevering en tegenbewijslevering heef plaatsgevonden. Deze grief slaagt dan ook niet. De derde grief ziet op de vaststelling door de rechtbank dat het exoneratiebeding onredelijk bezwarend zou zijn. Ook deze grief slaagt niet. Het bestreden vonnis wordt dan ook bekrachtigd.
Particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering
Samengevat door SAP-advocaat Jasper Keizer
Rechtbank Gelderland 29 juni 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:3300, E/Interpolis.
Afwijzing vordering in conventie, toewijzing vordering in reconventie dat verzekering rechtsgeldig wegens wanbetaling is beëindigd, omdat verzekerde zich onterecht op verrekening heef beroepen.
Een bij eerder tussenvonnis benoemde arbeidsdeskundige concludeert dat verzekerde voor 18 % arbeidsongeschikt is voor zijn verzekerde beroep. Omdat daarmee de drempelwaarde van 25 % of meer arbeidsongeschiktheid niet wordt gehaald, wordt zijn vordering in conventie om de verzekeraar te veroordelen tot uitkering over te gaan, afgewezen. Verzekerde heef vanaf het moment dat de verzekeraar de uitkering stopzette geen premies meer betaald, waarbij hij zich beriep op verrekening, omdat het stopzetten van de uitkering zijns inziens onterecht was. Nu is gebleken dat de uitkering op juiste gronden is stopgezet, heef verzekerde zich ten onrechte op verrekening beroepen. De vordering in reconventie dat de verzekering daarom rechtsgeldig door de verzekeraar is beëindigd wordt toegewezen.
Rechtbank Roterdam 29 juni 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:6006, Achmea/G.
Vordering tot terugbetaling van gedane uitkeringen wordt toegewezen, omdat Achmea voldoende aannemelijk heef gemaakt dat verzekerde ten tijde van de ziekmelding niet meer als zelfstandig beroepsbeoefenaar maar in loondienst werkzaam was.
Verzekerde heef in 2008 een AOV-verzekering bij Achmea afgesloten. Zij meldt zich per september 2011 ziek, en ontvangt vanaf december 2011 een uitkering. Op 14 maart 2016 bericht Achmea aan verzekerde dat de uitkering wordt beëindigd, omdat gebleken is dat verzekerde in 2011 al niet meer als zelfstandig beroepsbeoefenaar, maar in loondienst werkzaam was. Daardoor was er geen verzekeringsdekking en verzekerbaar belang meer. Achmea vordert daarom de gedane uitkeringen terug, omdat deze onverschuldigd zijn gedaan. De rechtbank volgt Achmea in dit standpunt. In het licht van de onderbouwde stellingen van Achmea heef verzekerde onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij ook in 2011 nog zelfstandig beroepsbeoefenaar was. In reconventie wordt de (subsidiaire) vordering van verzekerde tot terugbetaling van de betaalde premies afgewezen. De omstandigheid dat achteraf de conclusie is dat de polis in de gegeven omstandigheden geen dekking biedt, maakt niet dat er achteraf ook geen aanspraak (meer) bestaat op de premies voor de verzekering, en dat verzekerde deze aldus onverschuldigd heef voldaan.
Hof Den Bosch 28 juni 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:2098, A/BNP Paribas Cardif Schadeverzekeringen.
Beroep op schending mededelingsplicht bij aangaan verzekering.
Verzekerde heef in 2008 5 gesprekken gehad met een sociaal verpleegkundige van GGZ. In de ontslagbrief van begin 2009 wordt beschreven dat de klachten van verzekerde sterk zijn verminderd. Een diagnose wordt niet gesteld. In 2011 sluit verzekerde bij Cardif een AOV af. Op de gezondheidsverklaring beantwoord hij de vragen of hij bekend is geweest met psychische klachten of aandoeningen ontkennend. In 2017 meldt verzekerde zich ziek wegens psychische klachten (angst, dwang en autisme). Medio 2018 bericht Cardif verzekerde dat een uitkering wordt geweigerd en dat zij (op grond van artikel 7:930 lid 3 BW) een uitsluitingsclausule aan de verzekering heef toegevoegd, omdat uit de opgevraagde medische informatie is gebleken dat verzekerde in 2008 al onder behandeling had gestaan wegens psychische klachten. Cardif stelt dat zij bij juiste wetenschap arbeidsongeschiktheid wegens psychopathologie van dekking zou hebben uitgesloten. Het hof is met Cardif van oordeel dat verzekerde had moeten begrijpen dat de klachten waarvoor hij in 2008 en 2009 een vijftal behandelingen had gehad binnen GGZ voor Cardif van belang waren, omdat Cardif hem een aantal specifek op psychische klachten en aandoeningen betrekking hebbende vragen had gesteld. Kennelijk vond zijn huisarts het destijds nodig verzekerde door te verwijzen naar GGZ, en uit het feit dat daar 5 behandelingen nodig waren volgt dat het om serieus te nemen klachten ging. Het hof oordeelt aldus dat verzekerde in strijd met zijn mededelingsplicht heef gehandeld. Met het ingeroepen acceptatiebeleid van de herverzekeraar en het advies van haar medisch advies heef Cardif volgens het hof voldoende aangetoond dat een redelijk handelend verzekeraar bij kennis van de ware stand van zaken in dit geval een uitsluitingsclausule voor psychische aandoeningen en klachten (met een herbeoordeling van deze clausule 10 jaar na acceptatie van de verzekering) zou hebben opgenomen. Omdat niet ter discussie staat dat verzekerde arbeidsongeschikt is wegens psychische klachten, heef Cardif terecht uitkering geweigerd.