Waar ging het om in deze zaak?
Op 3 juni 2020 heeft er een (fiets)ongeval plaatsgevonden op een openbare weg in de bossen van de Utrechtse Heuvelrug. Op de plaats van het ongeval was geen (brom)fiets- of voetpad aanwezig, waardoor wandelaars de berm of de uiterste zijde van de rijbaan mogen gebruiken.
Op een gegeven moment liep er een groep voetgangers op deze weg. Een fietser kwam ze tegemoet. Op hetzelfde moment naderde een racefietser de groep wandelaars van achteren. Deze racefietser reed één van de voetgangers in haar rug aan. Zowel de voetganger als de racefietser komen hard ten val en lopen letsel op.
Beide partijen hebben elkaar over en weer aansprakelijk gesteld. Verwijt aan het adres van de racefietser is dat zij haar fiets tijdig tot stilstand had moeten brengen om een aanrijding te voorkomen (aldus in strijd met artikel 19 RVV), terwijl het verwijt aan het adres van de voetganger is dat zij niet aan de uiterste zijde van de weg of in de berm liep (aldus in strijd met artikel 4 RVV).
Artikel 19 RVV: ‘’De bestuurder moet in staat zijn zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is.’’
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt dat het ongeval mede is veroorzaakt door aan de voetganger toe te rekenen omstandigheden. Hierdoor wordt er gekeken naar de zogenoemde causaliteitsafweging, waarbij rekening wordt gehouden met de mate waarin de omstandigheden hebben bijgedragen aan de ontstane schade. De rechtbank kijkt hiervoor naar de feiten en omstandigheden van het ongeval:
- De racefietser had tijdig goed zicht op de groep voetgangers;
- Voor de racefietser was het duidelijk dat de voetgangers niet door hadden dat zij hen naderde;
- De racefietser zag vanuit tegengestelde richting een fietser naderen, die ook werd waargenomen door de voetgangers;
- De racefietser zag dat de voetgangers een groot deel van de weg in beslag namen;
- De racefietser had geen bel op haar fiets, waardoor zij genoodzaakt was als waarschuwing te roepen;
- De racefietser waarschuwde een van de voetgangers pas op het allerlaatste moment;
- De racefietser heeft de voetgangers met een te hoge snelheid van achteren genaderd;
- De schrikreactie van de voetganger die letsel op liep (opzij gesprongen), zorgde ervoor dat de racefietser de voetganger niet meer kon ontwijken;
- De racefietser had de voetganger wel kunnen ontwijken als zij tijdig had gewaarschuwd, minder hard had gefietst of met een ruimere boog om de voetgangers was gefietst.
Volgens de rechtbank had de racefietser – gelet op bovenstaande – rekening moeten houden met onverwachte gedragingen van de voetgangers, wat zij niet gedaan heeft. Dit terwijl de voetganger enkel haar positie op de weg kan worden verweten. De rechtbank oordeelt dat het de voetganger niet valt aan te rekenen dat zij onverwachts opzij is gesprongen. Het ontstaan van het ongeval is voor het overgrote deel ‘de schuld’ van de racefietser, zodat er een billijkheidscorrectie wordt toegepast. De vergoedingsplicht van de racefietser wordt op 85% vastgesteld nu er sprake is van eigen schuld. Hierdoor blijft er een percentage van 15% over aan de zijde van de voetganger.