Op Bevrijdingsdag (5 mei 2015) kwam een aantal mensen vast te zitten in een Booster in Didam, een attractie waarbij je tientallen meters boven de grond in een gondel zit die ronddraait. De bezoekers hingen ruim een half uur ondersteboven totdat de brandweer ter plaatse was en ze uit de gondel heeft gehaald. Gelukkig raakte er bij dit ongeval niemand gewond, maar er zijn helaas ook gevallen bekend waarbij het minder goed is afgelopen bij een ongeval in een attractie.
Volgens het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen moet een attractietoestel zodanig ontworpen zijn dat zij bij een redelijkerwijs te verwachten gebruik geen gevaar oplevert voor de veiligheid of de gezondheid van de mens. Met redelijkerwijs te verwachten gebruik wordt een gebruik bedoeld dat zelfs verder gaat dan het gebruik volgens de gebruiksaanwijzing. Alleen excessief risicovolle gedragingen vallen niet onder redelijkerwijs te verwachten gebruik.
Om te voorkomen dat een attractie gevaar voor de gezondheid of veiligheid van personen oplevert, moet een attractie aan enkele voorschriften voldoen. Degene die een attractie- of speeltoestel voorhanden heeft (denk aan een exploitant van een attractiepark), ‘zorgt ervoor dat het toestel zodanig is geïnstalleerd, gemonteerd en zodanig is beproefd, geïnspecteerd en onderhouden en zodanig van opschriften is voorzien, dat er bij gebruik geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid van personen bestaat’. Deze wettekst is erg ruim en daardoor niet heel duidelijk. Twee voorbeelden uit de rechtspraak kunnen het een en ander mogelijk verduidelijken.
Tijdens een familie-uitje doorloopt een man een ‘stormbaan’. In het kader van die stormbaan moeten de deelnemers onder meer vanuit een hoog gelegen net naar beneden klimmen over een stalen buis en via een knopentouw. De man loopt hierbij letsel op, namelijk een deels geamputeerde vinger. Rechtbank Dordrecht acht de exploitant van de stormbaan aansprakelijk, omdat er geen medewerkers direct naast de hindernis stonden om de deelnemers te helpen en/of aanwijzingen te kunnen geven en omdat er geen alternatieve, veiligere mogelijkheid was gecreëerd om de hindernis te nemen.[1]
Een tweede voorbeeld is die van een vrouw die, rijdend op een kartbaan, met haar hoofddoek bekneld raakte in het mechaniek van de kart en daardoor tegen de vangrail is aangereden waardoor er bij haar letsel is ontstaan. Rechtbank Haarlem stelt voorop dat bij het rijden met een kart een voorzienbaar gevaar bestaat dat een loszittende of -rakende hoofddoek van de bestuurder vast komt te zitten in het mechaniek van de kart. Het gaat hier volgens rechtbank Haarlem om een ‘reëel risico’, waarvan de potentiële gevolgen ‘ernstig’ zijn. Gelet op de aard van het te verwachten letsel is het aan de exploitant, als verantwoordelijke voor de potentieel gevaarlijke kart, om zijn klanten expliciet voor dit gevaar te waarschuwen. Het aanwezige personeel had een instructie met betrekking tot het gebruik van de kart moeten geven. Volgens rechtbank Haarlem zou de exploitant van de kartbaan wel aan zijn waarschuwingsplicht hebben voldaan indien komt vast te staan dat het personeel op voorhand heeft gecontroleerd of de hoofddoek van de vrouw goed vast zat en zij dit ook aan haar hebben gevraagd.[2]
Uit het voorgaande blijkt dat er een hoge verantwoordelijkheid rust op de exploitant van een attractie voor het behoud van de gezondheid en de veiligheid van haar bezoekers. De exploitant dient haar bezoekers onder meer te helpen, te waarschuwen en aanwijzingen te geven voor een veilig gebruik van een attractie.
[1] Rb. Dordrecht (vzr.) 10 juni 2004, NJF 2004/483; VR 2005/13.
[2] Rb. Haarlem 7 april 2010, JA 2010/69.