Nederland fietsland - De aansprakelijkheid van de bellende fietser
28 mei 2015 
in Blog

Nederland fietsland - De aansprakelijkheid van de bellende fietser

In Nederland:

  • zijn ruim 18 miljoen fietsen;
  • zijn de meeste fietsers jongens en meiden van 12 tot 16 jaar;
  • worden de meeste ritten op de fiets gemaakt tussen 08.00 – 09.00 en 14.00 – 16.00; en
  • maakt 52% van de Nederlandse bevolking regelmatig een recreatieve fietstocht van minimaal 1 uur.

Niet voor niets zeggen we dan ook “Nederland fietsland”. Fietsen in Nederland is gemakkelijk en leuk, maar het neemt ook risico’s met zich mee. In de Tweede Kamer is onlangs de vraag behandeld of telefoongebruik op de fiets het risico op ongevallen vergroot en zo ja, of het gebruik van een telefoon op de fiets om die reden verboden moet worden.

In haar brief aan de Tweede Kamer van 19 mei 2015 schrijft Minister Schultz dat er geen cijfers bekend zijn over handhaving of effectiviteit van een verbod van bellen of appen op de fiets. Er volgt dan ook geen verbod voor telefoongebruik op de fiets. In haar brief van 3 februari 2015 liet de minister al aan de Tweede Kamer weten dat zij er geen voorstander van is specifieke gedragingen, zoals appen op de fiets, op te nemen in artikel 185 van de Wegenverkeerswet. De huidige situatie in de wet blijft, in ieder geval voorlopig, dan ook gehandhaafd. Maar hoe is die huidige situatie eigenlijk?

Hoe is het in de wet geregeld, als een ongeval plaatsvindt tussen een auto en een fietser, waarvan die laatste op dat moment zat te sms-en of bellen?

Artikel 185 van de Wegenverkeerswet (WVW) regelt de speciale bescherming van ‘zwakke verkeersdeelnemers’, zijnde een niet-gemotoriseerde verkeersdeelnemer zoals een fietser of voetganger, bij een aanrijding met een ‘sterke verkeersdeelnemer’, zijnde een motorvoertuig zoals een auto, motor of vrachtwagen. Aan de wettelijke regeling ligt de gedachte ten grondslag dat aan ongemotoriseerde verkeersslachtoffers extra bescherming geboden dient te worden tegen de gevaren van het gemotoriseerde verkeer.  De aansprakelijkheid op grond van artikel 185 WVW is een vorm van risicoaansprakelijkheid, omdat schuld of verwijtbaarheid niet hoeft te worden aangetoond om een verplichting tot schadevergoeding vast te stellen.

Bij een ongeval tussen een motorrijtuig en een fietser, is de eigenaar van het motorrijtuig in beginsel dus altijd aansprakelijk. Dit is enkel anders, indien de bestuurder van het motorrijtuig kan aantonen dat er aan zijn zijde sprake was van overmacht. Een beroep op overmacht slaagt alleen, indien de gemotoriseerde rechtens gezien geen enkel verwijt valt te maken ten aanzien van de wijze waarop hij aan het verkeer heeft deelgenomen. Eventuele fouten van andere weggebruikers – waaronder begrepen de eventuele fouten van het slachtoffer zelf – zijn daarbij slechts van belang indien die fouten voor de gemotoriseerde zo onwaarschijnlijk waren, dat deze bij het bepalen van diens rijgedrag met die mogelijkheid naar redelijkheid geen rekening behoefde te houden. Een beroep op overmacht slaagt zelden.

Slaagt een beroep op overmacht niet, dan is het gemotoriseerde voertuig gehouden tenminste 50% van de schade van de fietser te vergoeden. Vervolgens dient beoordeeld te worden of het gemotoriseerde voertuig de volledige schade van de ongemotoriseerde dient te vergoeden, of dat er een reden is waarom een deel van de schade van de fietser voor zijn eigen rekening moet blijven. Dit noemen we het vaststellen van de causale verdeling. Daarbij wordt afgewogen in hoeverre de over en weer gemaakte fouten van de gemotoriseerde en ongemotoriseerde hebben bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval. Het is dus een weging van ‘oorzaken’. Na de causale verdeling, volgt eventueel een billijkheidscorrectie, waarbij de ernst van de wederzijds gemaakte fouten, of andere omstandigheden van het geval (zoals ernst van het letsel) de causale verdeling kan aanpassen wanneer deze niet rechtvaardig is uitgepakt.

Is een automobilist van mening dat een aanrijding met een fietser mede is veroorzaakt door het gebruik van een telefoon door de fietser, dan kan de automobilist dit aanvoeren in de discussie over de causale verdeling. De bewijslast van deze stelling, ligt dan bij de automobilist. Die zal, bijvoorbeeld door middel van getuigenverklaringen, moeten aantonen dat de fietser gebruik maakte van zijn telefoon en dat dit telefoongebruik heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval. Enkel het gebruik van een mobiele telefoon op de fiets, is dus onvoldoende om een automobilist te ontheffen van zijn aansprakelijkheid.

 

 

 

Uw verhaal samen met ons bespreken?

Dat kan geheel vrijblijvend!

Tijdens dit gesprek delen wij graag onze kennis en overleggen we de aanpak.

Indien nodig stappen we voor u naar de rechter.