Maandelijks uitsprakenoverzicht | September
Causaal verband tussen ongeval/incident en letsel
Samengevat door SAP-advocaat Jasper Keizer
Rechtbank Rotterdam 14 september 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:7612 Causaliteit onder SVI
Ongeval 10 juli 2012. Beroep op uitkeringen uit hoofde van een afgesloten SVI. In een eerder tussenvonnis is overwogen dat causaliteit moet worden beoordeeld aan de hand van de maatstaf van de bepalingen van boek 6 BW, nu de polisvoorwaarden niet anders bepalen, maar dat voor ruime toerekening (artikel 6:98 BW) geen plaats is, omdat geen sprake is van een ongeval waarvoor een derde aansprakelijk is. Aan de hand van een deskundigenbericht beantwoordt de rechtbank de vraag of de schizo-affectieve stoornis niet in causaal verband staat tot het ongeval ontkennend, omdat niet geconcludeerd kan worden dat die stoornis zonder dat ongeval niet zou zijn ontstaan. Daarmee ontbreekt conditio sine quo non-verband tussen de huidige klachten van verzekerde en het ongeval. Partijen mogen zich nog uitlaten over de schadeposten die met tijdelijke ongevalsklachten verband houden.
Hof Arnhem-Leeuwarden 13 september 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:7873 Vordering tot herroeping wegens bedrog door benadeelde toegewezen.
Ongeval 10 juni 2010. Vervolg op het tussenarrest van 23 februari 2021.2 ASR vordert terecht herroeping van dit tussenarrest, nu uit feiten- en persoonlijk onderzoek is gebleken dat benadeelde veel meer onderneemt en doet, dan zij tegenover het hof en de door het hof ingeschakelde deskundigen heef verklaard te kunnen. Uit de in die eerdere procedure door en namens benadeelde afgelegde verklaringen ontstond het beeld dat zij als kasplantje leefde. Zij verklaarde onder andere niet te kunnen autorijden. Toen uit feitenonderzoek (deskresearch) bleek dat benadeelde verzekeringnemer was van een auto waarmee ook een flink aantal kilometers was gereden, en zij nog een melding op de AVP had gedaan omdat zij een hete pan op het aanrecht van de keuken van haar broer had gezet (terwijl zij eerder verklaard had niet voor zichzelf te kunnen zorgen), kon bij ASR volgens het hof met recht een zodanig redelijk vermoeden van verzekeringsfraude ASR ontstaan, dat zij kon en mocht besluiten een persoonlijk onderzoek te laten uitvoeren. Uit dat onderzoek bleek dat benadeelde een aantal activiteiten ondernam, die niet verenigbaar waren met hetgeen zij tegenover het hof en de door het hof ingeschakelde deskundigen had verklaard. Het hof concludeert dat het tussenarrest van 23 februari 2021 berust op door benadeelde gepleegd beroep, en dus herroepen moet worden. Daarmee wordt de procedure heropent, waarbij het hof overweegt dat het voor de hand ligt om de eerder geraadpleegde deskundigen opnieuw te laten rapporteren, waarbij zij dan kennis moeten nemen van de resultaten van het feiten- en persoonlijk onderzoek. Het ligt vanwege het door benadeelde gepleegde bedrog niet voor de hand dat ASR de kosten van die deskundigen zal moeten dragen. De procedure wordt verwezen naar de rol voor memorie na heropening van de zijde van ASR.
Rechtbank Gelderland 31 augustus 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:5451, Vz/Achmea. Bevel tot medewerking aan arbeidsdeskundig onderzoek in deelgeschil toegewezen.
Ongeval 18 juli 2017. Bij eerder deelgeschil van 12 april 2021 heef de rechtbank voor recht verklaard dat Achmea gehouden is om de schade te vergoeden die benadeelde lijdt ten gevolge van nek- en rugklachten en daaruit voortvloeiende beperkingen. In deze volgende deelgeschilprocedure verzoekt benadeelde om Achmea te bevelen medewerking te verlenen aan een arbeidsdeskundig onderzoek. De rechtbank overweegt dat ook een verzoek tot bevel medewerking aan deskundigenonderzoek in deelgeschil aan de orde kan worden gesteld. Omdat verzoeker al ruim voor deze deelgeschilprocedure op arbeidsdeskundig onderzoek had aangedrongen, en Achmea daarmee voorafgaand aan de procedure niet heef ingestemd, wordt het verzoek toegewezen. Verzochte kostenbegroting op basis van 28,5 uur en een uurtarief € 258 ex 5 % kantoorkosten, toegewezen op basis van 28,5 uur en € 258 (kantoorkosten afgewezen).
Hof Den Haag 9 augustus 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:1732, A/Vivant. Vivat kon met recht overgaan tot een persoonlijk onderzoek.
Gebleken is dat appellante opzettelijke onware en onjuiste mededelingen tegenover Vivat heef gedaan. Ongeval 6 april 2012. Hoger beroep van Rechtbank Rotterdam 3 juli 2019.4 De rechtbank had reeds overwogen dat Vivat tot een persoonlijk onderzoek kon overgaan, omdat benadeelde discutabele verklaringen over haar medische voorgeschiedenis had gegeven, en kort nadat zij tegenover Vivat had verklaard door het ongeval van 6 april 2012 een heftige autofobie te hebben opgelopen, haar bevoegdheid om rijlessen te mogen geven nog had verlengd. Hierdoor kon volgens de rechtbank bij Vivat een redelijk vermoeden van verzekeringsfraude ontstaan, en mocht zij besluiten tot een persoonlijk onderzoek. Het hof neemt die beslissing over, en voegt daaraan toe dat benadeelde niet alleen discutabele, maar opzettelijk onware mededelingen heef gedaan over haar medische voorgeschiedenis. Tegenover schaderegelaars van Vivat heef zij bij herhaling verklaar dat haar gezondheid vóór het ongeval goed was, en dat zij nooit eerder arbeidsongeschikt was geweest, terwijl uit medische informatei bleek dat zij als gevolg van twee eerdere ongevallen ook stelde langdurige gezondheidsklachten te hebben ondervonden. Ook tegenover ingeschakelde deskundigen heef benadeelde ten onrechte verklaard dat haar gezondheid vóór het ongeval van 6 april 2012 goed was. Met die rapportages heef zij dan ook geen bewijs van het bestaan van causaal verband geleverd. Benadeelde moet daarom het door Vivat uitgekeerde voorschot terugbetalen, en de door Vivat gemaakte onderzoekskosten. De schade die Vivat vordert voor de kosten die zij aan de door haar ingeschakelde schaderegelaars heef betaald, wordt slechts gedeeltelijk toegewezen, omdat een groot deel van deze kosten ook gemaakt hadden moeten worden, als benadeelde niet opzetelijk onware mededelingen had gedaan. Vivat heef benadeelde terecht voor 8 jaar geregistreerd in het CIS.
Smartengeld
Samengevat door SAP-advocaat Saskia de Groot en Peter Vrijmoed
Hof Arnhem-Leeuwarden 27 september 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:8335, NAM/G1-2. Vervolg op Hof Arnhem Leeuwarden 17 december 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:10717. 7
In deze uitspraak gaat het om twee geïntmeerden die € 11.250,00 aan smartengeld per persoon vorderen + wetelijke rente. Geïntmeerden hebben twee woningen in het betrefende gebied. Het hof concludeert dat bij de eerste woning kan worden uitgegaan van één in aanmerking te nemen schade en van de tweede woning van twee in aanmerking te nemen schades. Het hof gaat uit van € 2.500 + € 1.250 per extra schadegeval vanaf twee schades en komt daarmee op een bedrag van € 3.750 aan smartengeld + wetelijke rente. Hiernaast hebben geïntmeerden recht op vergoeding van gemist woongenot, nader op te maken bij staat.
Hof Arnhem-Leeuwarden 27 september 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:8336, NAM/G1-2. Smartengeld na mijnbouwschade. Vervolg op ECLI:NL:GHARL:2019:10717.
In deze uitspraak gaat het om twee geïntimeerden die € 6.250,00 aan smartengeld per persoon vorderen + wettelijke rente. Het hof concludeert dat kan worden uitgegaan van twee in aanmerking te nemen schades. Geïntimeerden hebben beide aanspraak op € 2.500 smartengeld + wettelijke rente. Hiernaast hebben geïntimeerden recht op vergoeding van gemist woongenot, nader op te maken bij staat.
Hof Arnhem-Leeuwarden 27 september 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:8326, NAM/G1-16. Smartengeld na mijnbouwschade. Vervolg op ECLI:NL:GHARL:2019:10717.
In deze uitspraak gaat het om een groep geïntimeerden die hun smartengeldvordering niet verder hebben onderbouwd. Het hof wijst deze vorderingen af. Geïntimeerden hebben wel recht op vergoeding van gemist woongenot, nader op te maken bij staat.
Hof Arnhem-Leeuwarden 27 september 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:8343, NAM/G. Smartengeld na mijnbouwschade. Vervolg op ECLI:NL:GHARL:2019:10717.
In deze uitspraak gaat het om een één geïntimeerde die tot mei 2014 zelf in de woning heef gewoond, waarna zij deze heef verhuurd en zelf ergens anders heef gewoond (en sinds 2016 naar Zweden is geëmigreerd, terwijl haar gezin daar al sinds 2012 woonde). Zij vordert primair € 2.500 immateriële schade, subsidiair € 1.000. Zij voert hiertoe aan dat zij de woning vanwege de emigratie van het gezin naar Zweden wilde verkopen, maar dat de woning door aardbevingen in waarde is gedaald en onverkoopbaar is geworden. Om geen hypotheekachterstand te doen ontstaan was zij genoodzaakt de woning te verhuren en daarnaast in Nederland te blijven werken. Hierdoor heef zij jarenlang gescheiden van haar gezin geleefd, waardoor zij stress, slapeloze nachten en rugklachten kreeg. Daarnaast zijn twee schades aan haar woning vastgesteld (waarvan 1 toen zij nog in de woning woonde). Het hof geef aan dat voornoemde causale relatie onvoldoende is onderbouwd, bijvoorbeeld door inzicht in de huuropbrengst en overige financiële gegevens. Dat haar keuzevrijheid dermate is aangetast en/of zij dermate klem is komen te zitten door toedoen van NAM is niet komen vast te staan. Het hof wijst de smartengeldvordering af. Geïntimeerde heef wel recht op vergoeding van gemist woongenot, nader op te maken bij staat.
Hof Arnhem-Leeuwarden 27 september 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:8341, NAM/G. Smartengeld na mijnbouwschade. Vervolg op ECLI:NL:GHARL:2019:10717.
In deze uitspraak gaat het om één geïntimeerde die € 10.000 aan smartengeld vordert + wettelijke rente. Geïntimeerde stelt dat hij met zijn gezin noodgedwongen veel langer in een huurwoning heef moeten wonen, terwijl het plan was dat zij de boerderij in het gaswinningsgebied in 2014 zouden gaan bewonen. Hij is in enorme financiële ellende geraakt door de gedwongen maatregelen die hij moest nemen om de boerderij aardbevingsbestendig te maken en de kosten die hij heef moeten maken om de geleden schade op NAM te verhalen. Het hof oordeelt dat de kosten die hij heef moeten maken onderdeel zijn van een andere procedure. Dat hij voor deze procedure kosten heef moeten maken en met deze procedure tjd en stress is gemoeid, levert op zichzelf geen aanspraak op immateriële schadevergoeding op. Ook de aantasting in zijn keuzevrijheid is niet voldoende om hier aanspraak op te kunnen geven. Het hof wijst de smartengeldvordering af.
Hof Arnhem-Leeuwarden 27 september 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:8342, NAM/G1-2. Smartengeld na mijnbouwschade. Vervolg op ECLI:NL:GHARL:2019:10717.
In deze uitspraak gaat het om twee geïntimeerden, waarbij vaststaat dat sprake is van vier in aanmerking te nemen schades. Het hof gaat uit van € 2.500 + € 1.250 per extra schadegeval vanaf twee schades en komt daarmee op een bedrag van € 5.000 aan smartengeld + wettelijke rente. Hiernaast hebben geïntimeerden recht op vergoeding van gemist woongenot, nader op te maken bij staat.
Rechtbank Roterdam 31 augustus 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:7452.
Smartengeld na intimidatie door buren In deze zaak waarin twee buren in onmin waren met elkaar heef de rechtbank geoordeeld dat de eisers onder meer recht hebben op een vergoeding voor immateriële schade, omdat zij door hun buren zijn bespuugd en onrechtmatig zijn gefilmd. Hierdoor hebben zij psychische schade opgelopen. Deze stellingen werden onderbouwd door getuigenverklaringen en een verklaring van hun huisarts en psycholoog, hetgeen voor de rechtbank voldoende aanleiding was om te concluderen dat er sprake was van een aantasting van de persoon en daarmee nadeel dat niet uit vermogensschade bestaat in de zin van art. 6:106 BW
Hof Den Haag 3 mei 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:1325 Smartengeld na seksueel misbruik minderjarig meisje In deze heftige zaak werd een minderjarig meisje van destijds 8 jaar oud op verschillende manieren seksueel misbruikt door haar 51-jarige stiefvader. De stiefvader werd strafrechtelijk vervolgd en zij voegde zich als benadeelde partij in het strafproces waarin zij een immateriële schadevergoeding van € 20.000,00 vorderde. De rechtbank achtte een vergoeding van € 5.000,00 reëel, omdat dit in lijn met de rechtspraak zou zijn. Het slachtoffer ging in hoger beroep en kreeg van het Hof gelijk. Haar initiële vordering werd alsnog toegewezen. Reden was dat er sprake was van ernstig misbruik, dat eerder aangehaalde smartengelduitspraken al van 2011 dateerden, dat er rekening moest worden gehouden met geldontwaarding en dat er na 2011 een ontwikkeling gaande is in de rechtspraak waarin meer aandacht is voor het leed van het slachtoffer die mede tot uiting komt in het toekennen van hogere smartengeldvergoedingen dan voorheen gebruikelijk was.
Verkeersongevallen
Samengevat door SAP-advocaat Bas Hopman en Tirza Oude Vrielink
Rechtbank Roterdam 14 september 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:7597, Vz/Allianz.
Deelgeschil, overmacht, eigen schuld, billijkheidscorrectie. Ongeval 15 februari 2019. Pakketbezorger zet voet vanachter een geparkeerde vrachtauto op de rijbaan. Elektrische auto rijdt over zijn voet heen. WAM-verzekeraar Allianz doet primair een beroep op overmacht en subsidiair op 50 procent eigen schuld. Rechtbank: geen overmacht. De automobilist hield onterecht geen rekening met de mogelijkheid dat iemand vanachter de vrachtwagen de rijbaan op zou stappen. Er is wel sprake van 50 procent eigen schuld, aldus de rechtbank. Door zijn voet op de rijbaan te zetten heef de pakketbezorger het verkeer gehinderd en de kans op een ongeval in het leven geroepen. Daar volgens de rechtbank de verwijtbaarheid aan de zijde van de automobilist groter is, vereist de billijkheid volgens de rechtbank dat de schade voor 65 procent voor rekening van Allianz komt. Kosten deelgeschil: 0,65 x 12 uur x € 245,00, te vermeerderen met 7% kantoorkosten en 21% btw.
Hof Den Bosch 30 augustus 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:3006, A/ZLM.
Geen toepassing omkeringsregeling bij plotseling wisselen rijstrook Ongeval 6 februari 2013. Appellant reedt op de linkerrijstrook. Hij stelt dat de automobilist, de verzekerde van geïntimeerde, een fout heef gemaakt door plotseling, zonder noodzaak en zonder richting aan te geven, van de rechterrijstrook naar de linkerrijstrook te wisselen. Hierdoor zou appellant in de berm tegen een paal zijn gebotst en gewond zijn geraakt. Het hof oordeelt dat niet vast dat de automobilist appellant heef gehinderd en dat er geen richting is aangegeven. Daarmee staat volgens het hof niet vast dat de automobilist een veiligheidsnorm heef geschonden. Appellant draagt daarvan de bewijslast. Bewijsaanbod wordt gepasseerd omdat appellant heef nagelaten zijn bewijsaanbod in hoger beroep te concretiseren en specificeren. Het vonnis van de rechtbank wordt bekrachtigd.
Rechtbank Den Haag 11 juli 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:8547, Vz/HTM.
Deelgeschil. Aanrijding voetganger door tram van HTM. Eigen schuld. Ongeval 15 december 2014. Aanrijding tussen verzoekster als voetganger en tram van HTM. Verzoekster is de tramrails overgestoken zonder op te lieten. De tram kon niet meer op tijd tot stilstand komen en botste tegen verzoekster. Zij vraag de rechter om een verklaring voor recht dat HTM aansprakelijk is voor haar schade en dat HTM deze schade volledig aan haar moet vergoeden. Ten aanzien van de toedracht en de causale verdeling oordeelt de rechter dat verzoekster aan het ontstaan van het ongeval heef bijgedragen door geen voorrang te verlenen, het rode licht te negeren, niet te reageren op de signaalbellen en het claxonneren door de trambestuurder, zichzelf het zicht te belemmeren met een paraplu, en over te steken zonder eerst goed naar links te kijken. Anderzijds had de trambestuurder beter moeten anticiperen op het gedrag van verzoekster, aldus de rechtbank. Volgens de rechter geef de causaliteitsmaatstaf geen aanleiding tot een vergoedingsverplichting van meer dan 50 procent. De rechter ziet ook geen aanleiding om dit percentage in het kader van de billijkheidscorrectie op te hogen. De rechtbank verklaart voor recht dat HTM aansprakelijk is voor het ontstaan van het ongeval en dat HTM de helft van de schade moet vergoeden.
Arbeidsongevallen en andere situaties op het werk
Samengevat door SAP-advocaat June van Oers en Sharon Soeltan
Hof Arnhem-Leeuwarden 13 september 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:7869, A/Current Connect.
Arbeidsongeval. Geen aansprakelijk hoofdaannemer op grond van de artkelen 7:658 lid 4, 6:171 dan wel 6:162 BW. Ongeval 29 oktober 2018. Vervolg op ECLI:NL:GHARL:2022:4188. 8 Een gewonde werknemer spreekt na een bedrijfsongeval de hoofdaannemer aan. In het tussenarrest is al bepaald dat artkel 7:658 lid 4 BW in dit geval niet toepasselijk is maar mogelijk wel op de subsidiaire grondslag van artkel 6:171 BW. Tussen partjen staat vast dat appellant op 29 oktober 2018 letsel heef opgelopen toen hij na afoop van de werkzaamheden een graafmachine (minikraan) op een aanhangwagen wilde rijden. De minikraan kantelde daarbij. Appellant sprong uit de minikraan, die vervolgens op zijn voet terechtkwam. In dit eindarrest wordt geoordeeld dat de werknemer onvoldoende heef onderbouwd dat aan de vereisten voor toewijzing van de vordering op grond van artkel 6:171 BW is voldaan. Naar het oordeel van het hof heef appellant onvoldoende onderbouwd dat zijn werkgever niet de instructe heef gegeven om de kraan met twee werknemers (van wie de een de kraan bestuurt en de ander controleert of de kraan correct over de rijplanken rijdt) op de aanhangwagen te plaatsen en dat hem een dergelijke instructe niet bekend was. De vordering op grond van artkel 6:171 BW wordt dan ook afgewezen. Verder acht het hof de grondslag van de vordering op grond van artkel 6:162 BW door appellant onvoldoende onderbouwd.
Hof Den Bosch 6 september 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:3095, A/E&A Logistek B.V. en XPO Logistcs Supply Chain III.
Letsel rechterarm na opensnijden doos met veiligheidsmes. Hof acht zit onvoldoende voorgelicht en gelast een mondelinge behandeling. Ongeval 4 oktober 2018. Hoger beroep vonnis rechtbank Zeeland-West-Brabant 8 september 2021, n.g. Een uitzendkracht heef zich bij het openmaken van een doos met een veiligheidsmes in haar rechterarm gesneden. Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat hier geen sprake is van een ‘huis-, tuin- of keukenongeval’. Het hof verwijst naar het vaststaande feit dat het gaat om een bijzonder mes, een veiligheidsmes, dat valt onder de Arbo-checklist. Het hof acht zich nog onvoldoende voorgelicht over de feitelijke gang van zaken met betrekking tot de aan appellante al dan niet gegeven instructe over de wijze waarop het aan haar verstrekte veiligheidsmes door haar moest worden gebruikt. Het hof gelast daartoe een meervoudige mondelinge behandeling waarbij partjen aanwezig moeten zijn. Het hof wil voorts met partjen de mogelijkheid van een minnelijke regeling bespreken. Om dit te kunnen doen dient appellante, voorafgaande aan de mondelinge behandeling, een onderbouwing te geven van haar schade.
Hof Amsterdam 6 september 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2623, A/Havas Worldwide Netherlands en G2.
Werkneemster stoot zich aan laaghangende dakconstructie in kantoorruimte: werkgever aansprakelijk. Causaal verband voortdurende klachten en ongeval is niet vast komen te staan. Ongeval 16 mei 2013. Hoger beroep vonnis rechtbank Amsterdam 13 februari 2020, n.g. Een werkneemster stoot haar hoofd tegen een laaghangende dakconstructie in een kantoorruimte. De aansprakelijkheid komt vast te staan op grond van artikel 7:658 BW. De werkgever heef volgens het hof de zorgplicht geschonden door onvoldoende adequate maatregelen te nemen ter voorkoming van ongevallen. Daarnaast heef de werkgever niet bewezen dat zij voldoende indringend voor het risico op stoten heef gewaarschuwd. Ten aanzien van het causaal verband komt het hof tot de conclusie dat er, gelet op de bevindingen van de deskundige, geen causaal verband bestaat ten aanzien van de voortdurende gezondheidsklachten. Mogelijk is er wel schade als gevolg van klachten in korte periode na het ongeval. Gelet op de beperkte omvang van de schadeperiode en het feit dat deze schade bijna ten jaar geleden is geleden, is het hof van oordeel dat de schade in deze procedure kan worden begroot. Appelante dient zich bij akte uit te laten over alle schade die zij heef geleden in de korte periode na het ongeval en de hoogte daarvan.
Rechtbank Noord-Nederland 6 september 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:3281, E/Iris Koeriers.
Aansprakelijkheid werkgever voor ontbreken behoorlijke verzekering voor eenzijdig verkeersongeval koerier, art. 7:611 BW. Ongeval 11 oktober 2017. Een student die naast zijn studie werkzaam is als koerier, overkomt tijdens zijn werkzaamheden een ernstig eenzijdig verkeersongeval en stelt zijn werkgever hiervoor aansprakelijk. De kantonrechter oordeelt dat 7:658 BW van toepassing is, maar dat de werkgever aan haar zorgplicht heef voldaan. Er stond een veilig voertuig met snelheidsbegrenzer ter beschikking en de werknemer was geïnstrueerd zich aan de maximale snelheid te houden. De werknemer stelt dan, dat de werkgever heef nagelaten een behoorlijke verzekering (uit hoofde van aritkel 7:611 BW) af te sluiten. Voorbeelden van een WEGAM-verzekering en toepasselijke premies worden door de werknemer overlegd. Door de werkgever was geen Schadeverzekering Inzittende afgesloten, wel een Ongevallenverzekering Inzittende. Ten aanzien van de vraag of de werkgever heef voldaan aan haar verplichting tot het afsluiten van een behoorlijke verzekering, zal een deskundige worden benoemd.
Hof Den Bosch 6 september 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:3088. Beroepsziekte.
Werknemer niet voldaan aan zijn stelplicht ten aanzien van het causale verband tussen arbeidsomstandigheden en zijn gezondheidsschade. Hoger beroep van Rechtbank Limburg 30 september 2020.9 Werknemer stelt dat hij bij zijn werkzaamheden jarenlang is blootgesteld aan gevaarlijke oplosmiddelen en als gevolg daarvan ziek is geworden. Het Solvent Team heef de diagnose CTE bij hem gesteld. Daarnaast speelt bij de werknemer psychische problematiek (depressiviteit). Het hof ziet geen reden voor toepassing van de arbeidsrechtelijke omkeringsregel nu de werknemer onvoldoende heef gesteld over hoe deze oorzaken zich tot elkaar verhouden en hoe aannemelijk het is dat de schade in belangrijke mate is veroorzaakt door de werkgever. Het causaal verband tussen de eventuele schending van veiligheidsnormen en de gezondheidsklachten van de werknemer is daarmee volgens het hof te onzeker en te onbepaald. De zaak wordt dan ook beoordeeld aan de hand van de hoofdregel van art. 150 Rv. Het hof oordeelt dat de werkgever voldoende heef gesteld over de blootstelling, zodat de werknemer toegelaten moet worden tot aanvullend bewijs van zijn stellingen hierover. Dit leidt echter niet tot een andere uitkomt, nu de werknemer in eerste aanleg en hoger beroep onvoldoende medische informatie heef verstrekt ten aanzien van zijn ziekte. Ook in hoger beroep heef de werknemer ondanks herhaald verzoek niet alle relevante medische informatie overlegd om het causaal verband tussen de blootstelling en de klachten van werknemer te beoordelen. Nu de werknemer dit bewijs uit eigen beweging had kunnen inbrengen, ziet het hof geen aanleiding de werknemer alsnog in de gelegenheid te stellen om verdere medische gegevens of deskundigenrapporten in het geding te brengen.
Schadevaststelling
Samengevat door SAP-advocaat John Roth
Rechtbank Zeeland-West-Brabant 15 september 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:5346, Vz/ZLM. Deelgeschil.
Ongevalsgerelateerde ‘verlies aan tIjd’ door extra slaap/rustbehoefte niet als vermogensschade aan te merken, maar kwalificeert als ander nadeel. Ongeval 20 december 2017. Een fietsster heef als gevolg van een botsing met een auto hersenletsel opgelopen. Uit het neurologisch expertise-onderzoek is naar voren gekomen dat er sprake is van licht verhoogde geestelijke vermoeidheid. De fietsster vordert in deze deelgeschilprocedure een vergoeding per uur voor de uren die zij dagelijks meer kwijt is aan rust en slaap dan zij nodig zou hebben gehad in de situatie zonder ongeval. Deze extra uren rust en slaap dienen volgens haar te worden vergoed als vermogensschade, nu dit tijdsverlies op geld waardeerbaar is. De rechtbank overweegt dat het ontnemen van vrije tijd in casu niet in de vermogenssfeer ligt. Er is geen sprake van inkomensverlies, verplaatste vermogensschade of op geld waardeerbaar verlies van tijd. Het verlies van tijd, die anders zou worden besteed aan hobby’s, kwalificeert volgens de rechtbank dan ook als ander nadeel. Dit punt dient te worden meegenomen bij het bepalen van de hoogte van het smartengeld. Opmerking De uitspraak van de rechtbank sluit aan bij de conclusie van L.E. Kroese in haar scriptie (VU): Tijd is geld? Het verlies van vrije tijd in het licht van de schadebeperkingsplicht, 30 maar 2018 (zie: htps://www.ubvu.vu.nl/pub/fulltext/scriptes/14_2524678_0.pdf).
Buitengerechtelijke kosten
Samengevat door SAP-advocaat John Roth
Parket bij de Hoge Raad 21 januari 2022, ECLI:NL:PHR:2022:42 en Hoge Raad 9 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1174, E/NH 1816.
Bij SVI komen redelijke kosten ter vaststelling aansprakelijkheid ten laste van schadeverzekeraar. Art. 6:96 ligt ten grondslag aan art. 7:959 lid 1 BW. Ongeval 20 december 2017. Cassatie van Hof Amsterdam 19 januari 2021.13 Eiser heef in eerste aanleg een verklaring voor recht gevorderd dat NH1816 (SVI-verzekeraar) gehouden is om de buitengerechtelijke kosten die hij moet maken in verband met het verkeersongeval volledig te vergoeden, voor zover De Goudse (WA-verzekeraar) deze niet vergoedt. De Goudse heef de aansprakelijkheid erkend, maar stelt zich op het standpunt dat zij maar 50% van de schade hoef te vergoeden vanwege eigen schuld aan de zijde van eiser. NH1816 stelt zich op het standpunt dat zij – verwijzend naar de polisvoorwaarden - niet hoef op te komen voor de kosten rechtsbijstand voor zover deze kosten worden vergoed krachtens een andere verzekering. Die andere verzekering is er, want eiser kan ook aanspraak maken op een bij ARAG afgesloten rechtsbijstandpolis. Middels deze polis worden de kosten van juridische bijstand (in natura) gedekt.
In art: 7:957 lid 2 is bepaald de verzekeraar de kosten vergoedt die verbonden zijn aan de kosten van het nemen van maatregelen te nemen die tot voorkoming of vermindering van de schade kunnen leiden. De discussie gaat in deze zaak in het bijzonder over de uitleg van art. 7:959 lid 1 BW waarin is bepaald dat de in art. 7:957 bedoelde vergoeding en de redelijke kosten tot het vaststellen van de schade gemaakt ten laste komen van de verzekeraar, ook al zou daardoor, tezamen met de vergoeding van de schade, de verzekerde som worden overschreden. De rechtbank wijst de vordering af. Het hof heef dit vonnis in hoger beroep bekrachtigd. De Hoge Raad oordeelt in het principale beroep dat voor wat betref het medisch advies en het opmaken van de schadestaat niet valt in te zien op welke kosten die anders zouden kunnen zien dan op kosten ter vaststelling van de hoogte van de letselschade. In het incidentele beroep klaagt NH1816 dat het hof ervan is uitgegaan dat indien sprake zou zijn van redelijke kosten in de zin van art. 7:959 lid 1 BW, deze kosten dwingendrechtelijk onder de verzekering vallen. Daarbij gaat het ook om de vraag: is er alleen dekking als dit blijkt uit de polisvoorwaarden of is er altijd dekking tenzij die dekking in de polisvoorwaarden is uitgesloten? De Hoge Raad oordeelt in cassatie onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis van art. 7:959 lid 1 BW (r.o. 3.4) als volgt: ‘Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat in art. 7:959 lid 1 BW aansluiting is gezocht bij (thans) art. 6:96 lid 2, aanhef en onder b, BW. Uit art. 6:96 lid 2, aanhef en onder b, BW volgt dat de redelijke kosten ter vaststelling van de schade mede als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking komen. Daaruit volgt dat de redelijke kosten tot het vaststellen van de schade ingevolge art. 7:959 lid 1 BW ten laste van de verzekeraar komen en dat dit ook geldt indien daardoor de verzekerde som wordt overschreden. Volgens art. 7:963 lid 6 BW kan van deze bepaling niet ten nadele van de verzekeringnemer of de verzekerde worden afgeweken voor zover de daarin bedoelde kosten niet het bedrag overschrijden dat gelijk is aan de verzekerde som en de verzekeringnemer een natuurlijk persoon is die de verzekering anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf heef gesloten.’ Ook als er in de polisvoorwaarden niet is bepaald dat aanspraak gemaakt kan worden op de kosten voor de vaststelling van de schade, kan de verzekerde volgens de Hoge Raad toch aanspraak maken op vergoeding van deze kosten. Op grond van art. 7:963 lid 6 BW kan niet ten nadele van de verzekerde consument van 7:959 lid 1 BW worden afgeweken voor zover de kosten niet het bedrag overschrijden dat gelijk is aan de verzekerde som.