Inzagerecht voor nabestaanden
Na overlijden van een persoon, kan bij nabestaanden om uiteenlopende redenen behoefte bestaan om het medisch dossier van de overledene in te zien dan wel afschrift van het dossier te krijgen. Denk bijvoorbeeld aan een klachtenprocedure of als er een medische fout is gemaakt. Al jaren bestaat discussie over de vraag wanneer nabestaanden inzagerecht hebben in het medisch dossier van de overledene. Op 1 januari 2020 is artikel 7:458a BW in werking getreden, waarbij een deel van de jurisprudentie in de wet is verankerd en meer duidelijk is geworden over het inzagerecht.
De jarenlange discussie
Op grond van artikel 7:454 lid 1 BW dient de hulpverlener een dossier in te richten met betrekking tot de behandeling van een patiënt. De hulpverlener is volgens artikel 7:456 BW verplicht aan de patiënt desgevraagd inzage in en een afschrift van het dossier te verstrekken. Vanwege het beroepsgeheim uit artikel 7:457 lid 1 BW en artikel 88 Wet BIG mag de hulpverlener aan anderen dan de patiënt geen inzage in of afschrift van het dossier verstrekken. Dit mag hij alleen doen met toestemming van de patiënt. De achterliggende gedachte is voorkomen dat een patiënt nalaat geneeskundige hulp in te roepen uit vrees dat hetgeen hij toevertrouwt aan de hulpverlener aan anderen wordt geopenbaard. De geheimhoudingsplicht geldt ook na het overlijden van de patiënt, maar kan in bepaalde gevallen worden doorbroken. In het verleden is hierover veelvuldig geprocedeerd.
Artikel 7:458a BW
Op 1 januari 2020 is artikel 7:458a BW in werking getreden. Het artikel geeft duidelijkheid over de vraag in welke gevallen de geheimhoudingsplicht kan worden doorbroken. Met name het eerste lid is daarbij van belang:
- In afwijking van het bepaalde in artikel 457 lid 1 verstrekt de hulpverlener desgevraagd inzage in of afschrift van gegevens uit het dossier van een overleden patiënt aan:
a) een persoon ten behoeve van wie de patiënt bij leven toestemming heeft gegeven indien die toestemming schriftelijk of elektronisch is vastgelegd;
b) een nabestaande als bedoeld in artikel 1 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg, of een persoon als bedoeld in artikel 465 lid 3, indien die nabestaande of die persoon een mededeling over een incident op grond van artikel 10, derde lid, van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg heeft gekregen;
c) een ieder die een zwaarwegend belang heeft en aannemelijk maakt dat dit belang mogelijk wordt geschaad en dat inzage in of afschrift van gegevens uit het dossier noodzakelijk is voor de behartiging van dit belang.
Over de eerste twee gronden zal in de praktijk weinig discussie bestaan. Anders ligt dit bij de derde grond van een zwaarwegend belang. Wanneer is nu sprake van een zwaarwegend belang en wie kan zich daarop beroepen?
Zwaarwegend belang
De wetgever heeft er bewust voor gekozen om de groep personen die op grond van een zwaarwegend belang inzage kan verkrijgen niet op voorhand te beperken tot een bepaalde categorie van nabestaanden en heeft daarom bewust gekozen voor de term ‘een ieder’. Dit omdat niet is te voorzien welke zwaarwegende belangen in aanmerking komen voor inzage.
Uit de Memorie van Toelichting blijkt dat voor een geslaagd beroep op een zwaarwegend belang aan twee cumulatieve criteria moet worden voldaan:
- degene die stelt dat hij een zwaarwegend belang heeft, moet met voldoende concrete aanwijzingen aannemelijk maken dat dit belang mogelijk wordt geschaad, én
- diegene moet aannemelijk maken dat inzage noodzakelijk is voor de behartiging van dit belang.
‘Zwaarwegend belang’ is een ruim begrip, waardoor de wetgever drie voorbeelden gegeven van gevallen waarin sprake is van een zwaarwegend belang:
- het aanvechten van een rechtshandeling verricht door de overledene, waarbij eiser betwist dat deze in staat was tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake ten tijde van het verrichten van die rechtshandeling. In de praktijk gaat het dan doorgaans om een rechtshandeling ten aanzien van het opstellen of wijzigen van het testament;
- inzage nodig voor vertegenwoordiger in het kader van een civiele procedure. De voormalig vertegenwoordiger van de overledene heeft een zwaarwegend belang als inzage nodig is om aan te kunnen tonen dat hij de zorg van een goed vertegenwoordiger heeft betracht wanneer er tegen hem (in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger) een gerechtelijke procedure aanhangig is gemaakt;
- het vermoeden van een medische fout.
Het laatste voorbeeld zal in de praktijk voor de meeste discussie zorgen en behoeft daarom een nadere toelichting.
Wanneer een medische fout de oorzaak is van het overlijden van een patiënt is de hulpverlener op basis van de Wkkgz verplicht de nabestaanden hierover te informeren. Deze verplichting neemt niet weg dat in de praktijk een situatie kan ontstaan, waarin nabestaanden het vermoeden hebben dat sprake is van een medische fout waarover de hulpverlener geen openheid heeft gegeven. In dat geval kan nu op grond van artikel 7:458a BW om inzage in of afschrift van het medisch dossier van de overledene worden gevraagd. Het enkele uitspreken van het vermoeden van een medische fout door de nabestaande is daartoe echter niet voldoende. De vraag wanneer het vermoeden voldoende aannemelijk is gemaakt, dient volgens de wetgever beoordeeld te worden aan de hand van de omstandigheden van het geval.
Geen louter emotioneel belang
De drie voornoemde voorbeelden van de wetgever, betreft geen limitatieve opsomming. Het is dan ook goed mogelijk dat ook een ander zwaarwegend belang tot inzage in of een afschrift van het medisch dossier van een overledene kan leiden. Wel maakte de wetgever bij de invoering van artikel 7:458a BW duidelijk dat enkel een emotioneel belang (hoe zwaarwegend ook vanuit menselijk perspectief) geen zwaarwegend belang is voor inzage in het medisch dossier van een overledene. Het belang van rouwverwerking voor de nabestaanden weegt naar het oordeel van de wetgever niet op tegen het belang van de overleden patiënt op geheimhouding.