Evaluatie Wet vergoeding affectieschade
Gisteren is het rapport Evaluatie Wet vergoeding affectieschade gepubliceerd. Naar aanleiding daarvan heeft de staatssecretaris een beleidsreactie naar de Kamer gestuurd.
De belangrijkste aanbevelingen die in de beleidsreactie naar aanleiding van het rapport zijn gedaan, en die zullen resulteren in een wetsvoorstel dat eind 2025 in consultatie zal gaan:
- Uitbreiding van de kring der gerechtigden met broers en zussen;
- zowel juridische broers en zussen als moderne gezinsvormen (stiefbroers- en zussen)
- zowel inwonende als uitwonende broers en zussen
- wel differentiatie in omvang vergoeding tussen in- en uitwonende broers en zussen
- Verhoging van de bij AMvB vastgestelde vergoedingen
- € 12.500 wordt € 14.000
- € 15.000 wordt € 17.000
- € 17.500 wordt € 20.000
- € 20.000 wordt € 22.500
Enkele andere relevante bevindingen uit het rapport zelf zijn:
- Aanspraakgerechtigden waarderen het ontvangen van een affectieschadevergoeding positief (gemiddeld rapportcijfer 7,9/10).
- Vanzelfsprekend geven sommige naasten aan het bedrag te laag te vinden, en dat het in ieder geval het leed niet kan goedmaken, maar men begrijpt ook dat het een symbolisch bedrag is en ziet het belang van het voorkomen van discussies.
- Een andere onderzoeksbevinding is de kwestie van de medische eindtoetstand. In sommige uitspraken lijkt het bereikt zijn van de medische eindtoestand als noodzakelijk te worden gezien om de blijvende aard van het ernstige letsel te kunnen vaststellen. Deze verwarring kan wellicht worden verklaard door het debat hierover in de wetsgeschiedenis. Deze wetsinterpretatie lijkt niet de juiste. Aangetoond moet worden dat het letsel blijvend ernstig is. Die vaststelling kan ook plaatsvinden zonder dat sprake is van een medische eindtoestand. Ook reeds in het licht van de prognoses en vooruitzichten ten aanzien van het (gedeeltelijke) herstel kan dat immers voldoende duidelijk zijn.
- Geconstateerd kan worden dat de Wet vergoeding affectieschade de medische sector getalsmatig harder raakt dan andere sectoren, en daar vaker tot discussie leidt over aansprakelijkheid en causaal verband. Hiervoor lijken echter geen oplossingen voor de hand te liggen: discussies over aansprakelijkheid en causaal verband zijn niet te vermijden en het is de vraag of een uitzondering voor medische aansprakelijkheid of het toepassen van leeftijdsdifferentiatie wenselijk zou zijn.
Het rapport bevat een zeer uitgebreid en compleet rechtspraak-overzicht (hoofdstuk 5 en bijlagen 4 en 5), dat keurig is onderverdeeld in categorieën (uitspraken over hardheidsclausule, ernstig en blijvend letsel et cetera).
Over psychisch letsel door ontucht merkt de staatssecretaris op: Ten aanzien van de positie van naasten in ontuchtzaken met kinderen, ben ik van mening dat dit per zaak vraagt om een zorgvuldige beoordeling van alle omstandigheden van het geval. De ernst van het psychisch letsel en de impact op de naasten kan ook in dit soort zaken per persoon verschillen. Ik zie dan ook geen aanleiding om bij besluit in nader te omschrijven situaties categorisch affectieschade toe te kennen. Wel is het op grond van het huidige recht al mogelijk dat de rechter het slachtoffer en zijn naaste tegemoet komt in de bewijslast in zaken waarin psychische schade door ontucht aan de orde is en de bijzondere omstandigheden van het geval daartoe aanleiding geven.
Ik heb in een bijdrage in AV&S wel voor nadere regelgeving in een AMvB gepleit, met name omdat tijdens het wetgevingsproces de "Hofnarretje-zaak" als voorbeeld werd genoemd, waarin het ook voor de ouders van de misbruikte kinderen mogelijk zou moeten zijn affectieschade te vorderen. Maar hoe toon je bij ernstig misbruik van een minderjarige aan dat sprake zal zijn van ernstig en blijvend (psychiatrisch) letsel bij het kind? Ik zie niet in dat artikel 150 Rv hier uitkomst zou kunnen bieden, ook niet in de vorm van een omdraaiing van bewijslastrisico (er zal toch enige documentatie nodig zijn van het effect van het seksueel misbruik op de gezondheid van het kind). Feitelijk betekent dit dat vorderingen van ouders van ernstig misbruikte kinderen m.i. nog steeds vrijwel kansloos zijn. Wellicht dat de kamer tijdens de consultatie wel meer noodzaak ziet om de positie van ouders van ernstig misbruikte kinderen te versterken.