Eén front tegen de zieke rokers
Trouw | Sigarettenfabrikanten beconcurreren elkaar om elke tiende van een procent. Maar toen in 2000 in Nederland de eerste zieke rokers de tabaksindustrie aansprakelijk stelden, zochten ze elkaar juist op, blijkt uit interne documenten.
Ze zochten elkaar op, de bedrijfsjuristen, externe advocaten en woordvoerders van de Nederlandse tabaksfabrikanten. In 2000 stelden de eerste zieke rokers de tabaksindustrie aansprakelijk voor hun gezondheidsschade. Vanaf dat moment ontwikkelden de tabaksfabrikanten gezamenlijk juridische strategieën en maakten ze publiciteitsafspraken.
Morgen worden voor de rechtbank in Amsterdam de pleidooien gehouden in de eerste Nederlandse zaak van een zieke ex-roker tegen een fabrikant. De woordvoerders van de grootste tabaksfabrikanten in Nederland maakten in oktober 2000 onderling afspraken over de manier waarop zij de media te woord zouden staan over claims van zieke rokers. Ze formuleerden gezamenlijke standpunten en waarschuwden elkaar als journalisten met vragen kwamen. Ze wisselden onderling gegevens uit over mediacontacten.
De tabaksfabrikanten Philip Morris, Japan Tobacco International, British American Tobacco en Imperial Tobacco richtten een tijdelijke werkgroep op om de media- aandacht over deze zaak ’in balans te brengen’. Het blijkt allemaal uit documenten, zoals het verslag van een van de eerste bijeenkomsten, op 10 oktober 2000. De woordvoerders van de vier grote fabrikanten ontmoetten elkaar toen.
Het verslag ervan is te vinden op een website van de universiteit van Californië in San Francisco. Dat dat document daar te vinden is, is het gevolg van een miljardenschikking uit de jaren negentig. Met die schikking wist de industrie de voortzetting van een rechtszaak van een aantal Amerikaanse staten af te kopen. De gedwongen openbaarmaking is onderdeel van de schikking. Sindsdien zijn er meer dan 10 miljoen documenten openbaar geworden, waaronder vele uit Nederland.
Op 10 oktober 2000 spraken de woordvoerders (managers corporate affairs) van de tabaksfirma’s af dat zij in enkele belangrijke dossiers (jeugdroken, nicotineverslaving, toevoegingen aan tabak en passief roken) een gelijkluidend verhaal zouden houden tegen de media.
Ook over de claims van zieke rokers werd een gezamenlijke woordvoeringslijn afgesproken: dat ’de tabakssector een legale bedrijfstak is waarin tabaksproducten worden gemaakt voor volwassenen die ervoor hebben gekozen om te roken’ en dat de marketing ook op die groep is gericht, niet op jeugdigen. Uit duizenden interne bedrijfsdocumenten was toen al het tegendeel gebleken.
De megadeal in de VS – de industrie moest over een periode van 25 jaar 240 miljard dollar betalen aan de Amerikaanse staten – moest in de media niet als een schuldbekentenis worden afgeschilderd, vonden de werkgroepleden. De woordvoerders zouden desgevraagd zeggen dat ’je als bedrijfstak wel een schikking móet treffen als je wordt betrokken in een ongelijke juridische strijd die al voor het vonnis tot een bankroet kan leiden’.
Er werd meer afgesproken. De zegslieden van de industrie zouden ook verklaren dat het Amerikaanse rechtsysteem niet te vergelijken is met het Nederlandse: „Wij praten, zij procederen.” En: „In Europa is de bedrijfstak sterk gereguleerd. Zo sterk dat wij Nederlanders niet eens een wet nodig hadden. De industrie heeft zich op een verantwoordelijke en meer dan redelijke manier opgesteld.” Maar al in 1990 had de zelfregulering in deze branche plaats gemaakt voor een Tabakswet. De gezondheidsproblemen als gevolg van het roken bleken zo groot dat die niet aan de bedrijfstak konden worden overgelaten.
De vergadering van de werkgroep van Nederlandse tabakswoordvoerders is vooraf gegaan door een conferentie van bijna dertig medewerkers van Europese tabaksfirma’s. Dat was op 2 oktober 2000, in het Grand Hotel aan de Oudezijds Voorburgwal in Amsterdam. Ook juristen van de Duitse tabaksfirma Reemtsma deden mee aan de conferentie, blijkt uit interne documenten van British American Tobacco. Er werd gesproken over het opzetten van een systeem voor vroeg-alarmering (een early alert system), waarmee de bedrijven elkaar snel konden informeren over ontwikkelingen in de Nederlandse tabakszaak.
De sigarettenfabrikanten, die elkaar om tienden van procenten marktaandeel zwaar beconcurreren, hebben bij de voorbereiding van mogelijke rechtszaken intensief samengewerkt.
Tussen de interne industriestukken zit ook een agenda van een bijeenkomst in maart 2000 in het advocatenkantoor Freshfields aan de Apollolaan in Amsterdam. Zestien industrie-advocaten en bedrijfsjuristen van de grote vier overlegden daar over de claims die door Sap Advocaten in Amersfoort namens enkele tientallen zieke rokers waren ingediend. Bij de vergadering was ook een advocaat aanwezig van Shook, Hardy & Bacon in Londen. Dit kantoor is betrokken geweest bij vrijwel alle grote tabaksprocessen in en buiten de Verenigde Staten.
Op die ’Dutch Steering Group Meeting’ in Amsterdam is gesproken over een overeenkomst tussen de fabrikanten over een gezamenlijke verdediging tegen de claims. In 2000 was nog niet duidelijk tegen welke bedrijven de zaken zou worden aangespannen. Sap Advocaten stelde destijds zowat alle tabaksfabrikanten in Nederland aansprakelijk. Uiteindelijk is uit al die zaken één zaak, die van Peter Römer uit Landgraaf tegen British American Tobacco, geselecteerd. Deze zaak kan als een proefproces worden gezien. Andere zieke rokers kunnen zich bij een voor hen gunstige uitslag, op dat vonnis beroepen.
Tijdens de vergadering bij Freshfields waren acht Nederlandse advocaten aanwezig van grote kantoren die zaken doen voor de tabaksindustrie. De andere acht juristen waren afkomstig uit Zwitserland (van het Europese kantoor van Philip Morris) en het Verenigd Koninkrijk.
Bij Freshfields werd door ervaren Britse tabaks-advocaten een seminar gehouden over een rechtszaak van een zieke roker in Groot-Brittannië. Verder werd veel aandacht besteed aan de werving van artsen en andere experts die in Nederland als getuigen voor tabaksindustrie konden optreden.