Afgelopen vrijdag 12 februari 2016 volgde het vonnis in de zaak tegen de Utrechtse serieverkrachter. Gerard T. werd veroordeeld tot zestien jaar celstraf en betaling van een smartengeldvergoeding ter hoogte van € 35.000,-.
Bij de overwegingen over de hoogte van het smartengeld overwoog de strafrechter dat de verkrachting een enorme impact op het leven van het slachtoffer heeft gemaakt. ‘Dat slachtoffers van zeden misdrijven ook langdurig psychische schade ondervinden, is een feit van algemene bekendheid,’ schrijft de strafrechter in het vonnis. De strafrechter acht de verklaring van het slachtoffer voldoende om de ernst van de psychische schade aan te tonen. Het slachtoffer verklaarde daarin hoe zij op brute wijze is verkracht, daarna vastgebonden aan een boom in het bos is achtergelaten, waarna er bij haar door de jaren heen allerlei psychische klachten zijn ontwikkeld. Deze psychische klachten zijn ten tijde van het strafproces, vijftien jaar na de verkrachting, nog altijd aanwezig. De rechter stelt de hoogte van de smartengeldvergoeding vast op € 35.000,-. Dat lijkt een flink bedrag, maar is dat voldoende voor hetgeen Gerard T. het (destijds) zestienjarige slachtoffer heeft aangedaan?
In 2014 heeft de strafrechter een van de hoogste smartengeldvergoeding toegewezen, namelijk € 150.000,-. Een vrouw had de relatie met haar vriend beëindigd. De vriend was het daar niet mee eens en overmeesterde daarom de vrouw, schoor haar hoofdhaar af en goot zwavelzuur over haar borst en gezicht. De vrouw werd hierdoor ernstig verminkt, kon niet goed meer zien en leed daarnaast, ondanks zware pijnmedicatie, voortdurende en ondraaglijke pijn. Nog voordat de smartengeldvergoeding werd toegewezen in het strafproces, heeft de vrouw besloten zichzelf het leven te benemen. Deze smartengeldvergoeding was een hoge uitschieter, net als de nog recent in november 2015 toegekende smartengeldvergoedingen ter hoogte van € 200.000,- en € 150.000,-. De daders hadden een brandbom naar binnen gegooid waardoor twee slachtoffers zeer ernstig en blijvend fysiek letsel hadden opgelopen. Dat zijn forse bedragen, zeker in strafzaken.
Het grootste probleem bij de bepaling van de hoogte van het smartengeld in een strafzaak is dat de verdachte – en dus niet het slachtoffer – nog altijd centraal staat in het strafproces. Het strafproces is niet gericht op slachtofferherstel, waardoor het slachtoffer een ondergeschikte rol heeft in het strafproces. Om die reden wordt er niet veel aandacht besteed aan de vaststelling van de hoogte van de smartengeldvergoeding. De strafrechter zal alleen een smartengeldvergoeding toewijzen als deze eenvoudig is vast te stellen. Om die reden kijkt de strafrechter alleen maar naar eerder voor dat strafbare feit toegewezen bedragen. Het ene slachtoffer is echter het andere slachtoffer niet. De hoogte van de smartengeldvergoeding zou beter moeten aansluiten bij de individuele situatie van het slachtoffer.
Om dit laatste te bereiken zou het slachtoffer de stap naar de burgerlijke rechter moeten nemen. Desondanks blijft de stap naar de strafrechter aantrekkelijker dan de stap naar de burgerlijke rechter, omdat een strafrechter een schadevergoedingsmaatregel aan de dader kan opleggen. Dat betekent dat het Centraal Justitieel Incassobureau de schadevergoeding voor het slachtoffer bij de dader int, zodat het verhaalsrisico bij de overheid – en dus niet bij het slachtoffer – komt te liggen. Eenzelfde systeem ontbreekt in een procedure bij de burgerlijke rechter. Slachtoffers van een strafbaar feit kunnen zich dan maar beter (op tijd) te voegen in een strafprocedure om de schade op de dader te kunnen verhalen.
Advocaat Nicole Bastiaans van SAP Advocaten werd op 12 februari 2016 door RTL over dit onderwerp geïnterviewd. Klik hier voor het fragment.