Donorzaak K34 | Rechtbank Gelderland: De wetgever is aan zet | SAP-advocaat Mark de Hek

In het vonnis van 24 maart 2021 overweegt de rechtbank dat de wetgever bij de totstandkoming van de wet (WDKB) onvoldoende heeft onderkend dat bekende donoren hun instemming naderhand zouden intrekken. Hierdoor worden kinderen zoals Maria die erop mochten rekenen dat zij de identiteit van hun biologische vader te weten zouden komen, bijzonder hard getroffen in hun grondrecht te weten van wie zij afstemmen. De rechtbank overweegt expliciet dat er geen reden te bedenken is waarom kinderen die voor 1 juni 2004 met zaad van een bekende donor zijn verwekt deze belangenafweging wordt onthouden. De rechter kan deze belangenafweging echter niet zelf uitvoeren, nu de donor anoniem is en niet in de procedure kan worden betrokken. De wetgever is nu aan zet.

Aanloop

De zaak was door donorkind Maria en haar moeder Hedda aangespannen tegen ziekenhuis Rijnstate, waar Hedda in 1997 werd bevrucht met het zaad van donor ‘K34’. Deze donor had aangegeven een ‘bekende donor’ te willen zijn, waarmee hij ermee instemde dat het kind later zijn naam en adres zou mogen krijgen. Op dat moment was er geen wet die zag op kunstmatige bevruchting. Klinieken maakten hier zelf afspraken over met wensouders en donoren.

Toen Maria in 2017 de gegevens opvroeg bij de kliniek, kreeg zij te horen dat K34 zijn bekende status had gewijzigd in een anonieme status. Dit kon hij doen op grond van de Wet Donorgegevens Kunstmatige Bevruchting (WDKB) uit 2004, die voorschrijft dat donoren van voor 2004 nogmaals hun toestemming moeten geven, voordat hun gegevens mogen worden verstrekt. In tegenstelling tot donorkinderen van na 2004, waar na weigering van de donor een belangenafweging moet volgen, verschaft de wet aan donorkinderen van voor 2004 geen belangenafweging.

Maria en Hedda zijn het hier niet mee eens, nu hen is gegarandeerd dat de biologische vader een bekende donor zou zijn. Zij vinden dat K34 niet zomaar op zijn belofte kan terugkomen en de wet uit 2004 eerder gemaakte afspraken niet ongedaan kan maken, en hebben nakoming gevorderd van de overeenkomst die Hedda in 1997 had gesloten met de kliniek. Zij wilden dat de rechter de belangen van Maria tegen die van K34 zou afwegen.

Vonnis

Dat bekende donoren van voor 2004 hun bekende status naderhand hebben ingetrokken, is door de wetgever onvoldoende onderkend bij de totstandkoming van de WDKB. Dit terwijl kinderen zoals Maria erop mochten rekenen dat zij de identiteit van hun biologische vader te weten zouden komen en dus bijzonder hard worden getroffen in hun grondrecht te weten van wie zij afstammen. De rechtbank overweegt expliciet dat er geen reden te bedenken is waarom kinderen die voor 1 juni 2004 met zaad van een bekende donor zijn verwekt deze belangenafweging wordt onthouden (r.o. 4.11).

Het ontbreken van een belangenafweging komt zozeer in strijd met het grondrecht van Maria om te weten wie haar biologische vader is, dat deze onverminderde toepassing van de WDKB achterwege moet blijven (r.o. 4.12).

Nu de identiteit van K34 niet bekend is, kon hij niet in de procedure worden betrokken en kon hij zijn standpunt en belangen tegenover de rechtbank niet toelichten. De rechtbank kan daarom onvoldoende inzicht in de belangen van K34 verkrijgen om zelf een belangenafweging te verrichten (r.o. 4.14).

De onbevredigende slotsom is dat niet kan worden beoordeeld of de belangen van Maria prevaleren boven die van K34. Hier is de grens bereikt van wat de rechter kan beslissen en is de wetgever aan zet. De gevorderde verstrekking van gegevens door Rijnstate is daarom niet toewijsbaar (r.o. 4.16).

Duidelijk is dat volgens de rechtbank ook kinderen die voor 2004 met zaad van een donor zijn verwekt recht hebben op een belangenafweging. De wet zal op dit punt dan ook moeten worden gewijzigd. De minister heeft in zijn brief van 26 september 2019 toegezegd dat hij, afhankelijk van onder meer dit vonnis, bereid is een wetswijziging op dit punt te initiëren, die zou kunnen inhouden dat gegevens van een B-donor van voor 2004 in principe worden verstrekt, tenzij de donor een zwaarwegend belang kan aantonen om niet over te gaan tot verstrekking van zijn gegevens.

Hoewel Maria en Hedda betreuren dat de rechtbank niet zelf overgaat tot een belangenafweging, ervaren zij wel een gevoel van erkenning van het onrecht dat Maria en andere donorkinderen van voor de WDKB is aangedaan. Ook zij hebben recht op dezelfde belangenafweging als donorkinderen die na 2004 verwekt zijn. Maria en Hedda beraden zich nog op vervolgstappen.

Auteur: Mark de Hek