Op 23 januari 2018 deed het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak in een letselschadezaak van een slachtoffer dat whiplashklachten heeft overgehouden als gevolg van een ongeval op 10 juni 2010.[1] De klachten hebben tot verstrekkende gevolgen voor het slachtoffer geleid, waaronder arbeidsongeschiktheid. Het slachtoffer en de verzekeraar, ASR, verschillen van mening over de vraag of het causaal verband tussen het ongeval en de klachten kan worden aangenomen. ASR beroept zich in de procedure erop dat er sprake is van een lage Delta v (ook wel impactsnelheid genoemd), namelijk 3,4 tot 7,2 km/uur, en dat daarom het causaal verband niet kan worden aangenomen.
Het gerechtshof is, net als de rechtbank, van oordeel dat deze geringe impactssnelheid op zichzelf niet in de weg staat aan het aannemen van het causaal verband tussen de klachten en het ongeval, maar wel een omstandigheid is die in aanmerking moet worden genomen bij het antwoord op de vraag of er sprake is van causaal verband. Beide partijen beroepen zich in de procedure op een artikel van prof. dr. Wisman in het PIV-bulletin van oktober 2015.[2] Uit dit artikel, waarin internationaal onderzoek naar het verband tussen de impactsnelheid en het ontstaan van whiplashklachten is beschreven, volgt dat sprake is van een samenhang tussen het risico op whiplash en de impactsnelheid, dat bij achteropaanrijdingen het risico op langdurige klachten sterk toeneemt boven een impactsnelheid van meer dan 15 km/uur, maar dat het hanteren van een absolute ondergrens van 10 km/uur niet verdedigbaar is. Zo’n grens kan volgens Wismans wel gehanteerd worden als een eerste grove schatting voor de kans op whiplashklachten. Wismans wijst verder op andere risicofactoren, zoals het geslacht (vrouwen hebben een aanmerkelijke grotere kans op het ontstaan van whiplashklachten), eerdere nekklachten, het stoel-hoofdsteuntype en de zitpositie in de auto (meer risico op de achterbank).
Het gerechtshof oordeelt dat ASR onvoldoende heeft onderbouwd dat het enkele feit dat sprake is van een lage impactsnelheid in de weg staat aan het aannemen van het causaal verband tussen de klachten en het ongeval. Het feit dat er sprake is van een lage impactsnelheid betekent dus niet per definitie dat er geen verband kan zijn tussen de klachten en het ongeval. Hierbij moeten meer omstandigheden worden betrokken, zoals in de eerste plaats de plausibiliteit van de klachten.[3] Omdat er in deze zaak nog geen deskundigenonderzoeken hebben plaatsgevonden, acht het gerechtshof dit noodzakelijk voor het geven van een oordeel over het bestaan en de omvang van de klachten van het slachtoffer en het causaal verband tussen de klachten en het ongeval. Het gerechtshof stelt partijen dan ook in de gelegenheid zich hierover uit te laten.
[1] Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 23 januari 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:733.
[2] https://stichtingpiv.nl/whiplash-bij-verkeersongevallen-inzichten-vanuit-de-letselbiomechanica1-en-de-verkeersongevallenanalyse-alles-nog-eens-op-een-rijtje/
[3] Zie hierover: A. Kolder, ‘civiele whiplashzaken, een volgende fase’, NJB 2015/17, p. 1142-1150.