De afgelopen tijd is er in het nieuws veel aandacht voor onnodig geweld door de politie. Denk aan het politiegeweld in Amerika. Het NRC meldt dat The Guardian sinds 2015 een database[1] bijhoudt over politiedoden in de Verenigde Staten en dat daaruit blijkt dat vanaf 2015 in totaal 1.721 mensen in de VS om het leven kwamen als gevolg van politiegeweld. Ook bleek uit voornoemd onderzoek dat juli 2015 de meest dodelijke maand was: toen kwamen in totaal 124 mensen om het leven.
Mitch Henriquez
Ook in Nederland komt het regelmatig voor dat een burger gewond raakt en zelfs overlijdt, als gevolg van politieoptreden. Het is aan het Openbaar Ministerie om te beslissen of de betrokken agent strafrechtelijk vervolgd wordt. In de zaak van Mitch Henriquez besloot het OM vorige week dat 3 van de 5 agenten niet strafrechtelijk vervolgd worden. Mitch Henriquez kwam door verstikking om het leven nadat bij zijn arrestatie een agent een nekklem toepaste terwijl de ander hem op de neus sloeg en pepperspray in zijn ogen spoot. De nabestaanden van Mitch zouden nog via een artikel 12 Sv-procedure een klacht kunnen indienen bij het gerechtshof, waarna bij gegrondverklaring alsnog tot strafvervolging zou kunnen worden overgegaan. Wat kan je als slachtoffer of nabestaande doen als de bij het incident betrokken agent strafrechtelijk niet wordt vervolgd?
Naast strafrechtelijke toetsing van het politieoptreden is er ook een civielrechtelijke toetsing mogelijk. Wanneer de civiele rechter oordeelt dat er sprake is van onrechtmatig handelen, kan het slachtoffer of de nabestaande bovendien een vergoeding vorderen voor de schade die als gevolg van het politieoptreden is ontstaan. Op welke grond kan de politie civielrechtelijk aansprakelijk worden gesteld? Op deze vraag zal ik ingaan aan de hand van het tussenvonnis van 27 juli 2016 van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo.[2] In voornoemde zaak heb ik namens de nabestaanden de politie aansprakelijk gesteld voor de dood van het slachtoffer.
Een korte omschrijving van de casus: op 6 juli 2007 had A een paniekaanval in zijn woning. Hij leed aan een posttraumatisch stress stoornis en kreeg hiervoor ook medicatie. A was tijdens de paniekaanval naar zijn slaapkamer gegaan en zat met een pistool in zijn hand. Hij dreigde zichzelf wat aan te doen en vertelde zijn vrouw dat hij hulp wilde en opgenomen wilde worden. Zijn vrouw heeft direct de huisarts gebeld voor hulp en doorgegeven dat haar man vraagt om een opname. De huisarts alarmeerde vervolgens de politie, waarna de politie bij de woning van A arriveerde. De politieagenten die als eerste ter plaatse waren, hadden direct door dat dit geen situatie was voor de basiszorgpolitie en gaven aan dat er een arrestatieteam (hierna: AT) ingeschakeld moest worden. Dit team is echter niet (dan wel te laat) ingeschakeld. Als gevolg hiervan, is de gehele situatie volgens de nabestaanden geëscaleerd. Na verloop van tijd kwamen verschillende politiefunctionarissen ter plaatse, waaronder de chef van dienst en de agenten ‘C’ en ‘D’ met hun politiegeleidehonden. Uiteindelijk is A als gevolg van een politieschot van agent ‘D’ om het leven gekomen.
Namens cliënten is gesteld dat enkele agenten die bij het schietincident betrokken waren zodanige fouten hebben gemaakt dat sprake is van een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 BW, zodat de politieregio hiervoor aansprakelijk is op grond van artikel 6:170 BW.
Cliënten stellen dat de ondergeschikten van de politieregio onder meer in strijd hebben gehandeld met artikel 8 van het per 1 januari 2013 vervallen Besluit Beheer Regionale Politiekorpsen (hierna: BBRP) en artikel 7 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren. De fouten die de ondergeschikten van de politieregio hebben gemaakt leveren volgens cliënten een onrechtmatige daad op. Nu de politieregio op grond van artikel 6:170 BW (risico)aansprakelijk is voor de fouten van haar ondergeschikten, is de politieregio aansprakelijk gesteld.
Mensenrechten
Daarnaast dient het politieoptreden mede in het licht van artikel 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM) te worden beoordeeld. Artikel 2 EVRM beschermt het recht op leven. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat dodelijk geweld slechts is toegestaan wanneer het aan bepaalde voorwaarden voldoet, zoals aan het vereiste van proportionaliteit en subsidiariteit. Artikel 2 EVRM geldt niet alleen voor opzettelijk doden, maar ook voor situaties, waarin geweldgebruik gewettigd is en uiteindelijk resulteert – als een onbedoeld gevolg – in een levensberoving. Uit de jurisprudentie van het EHRM blijkt onder meer dat hierbij niet alleen gekeken dient te worden naar de handelingen van de overheidsagenten die feitelijk overgingen tot het dodelijk geweldgebruik, maar ook naar de voorbereiding ervan en de controle erop, alsook naar het geheel van de elementen van de zaak, om te bepalen of misbruik gemaakt werd van het geweld.[3] Uit de zaak Nachova e.a. versus Bulgarije[4] blijkt dat hierbij ook van belang is of de politionele autoriteiten op die wijze de actie planden en controleerden dat het risico in maximale mate verminderd werd.
In de onderhavige zaak heeft de rechtbank Overijssel de aansprakelijk gestelde politieregio in de gelegenheid gesteld om zich nader uit te laten over aanvullende vragen die rechtbank aan de politieregio heeft gesteld. Het uiteindelijke oordeel van de rechtbank laat derhalve nog even op zich wachten.
[1] https://www.theguardian.com/us-news/ng-interactive/2015/jun/01/the-counted-police-killings-us-database
[2] https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBOVE:2016:3052
[3] Zie onder andere het arrest van het EHRM 27 september 1995, zaak 18984/91 (McCann e.a. / Verenigd Koninkrijk)
[4] EHRM 6 juli 2005, zaak 43577/98 (Nachova e.a. / Bulgarije).