De temperaturen lopen weer op, de bomen en struiken worden weer groen, en de bloemen komen uit. De lente is aangebroken. Tijd om er weer op uit te gaan! Heerlijk met de hond de natuur in, of zoals ik zelf het liefste doe: op het paard. Gevaar zit altijd in een klein hoekje. Zo kan een wandelaar of fietser in het bos plotseling worden aangevallen of omver gelopen worden door een hond, of kan een ruiter ineens van een geschrokken paard vallen.
Hoe zit het ook alweer met de aansprakelijkheid voor (gedragingen van) dieren?
Artikel 6:179 BW bepaalt dat een bezitter van een dier (degene die het dier voor zichzelf houdt, meestal de eigenaar) aansprakelijk is voor de door het dier aangerichte schade, tenzij de aansprakelijkheid op grond van de eerste afdeling van de derde titel van boek 6 BW zou hebben ontbroken als hij de gedraging van het dier waardoor de schade werd toegebracht, in zijn macht zou hebben gehad. De grondslag van deze risico aansprakelijkheid is dus gelegen in het onberekenbare element van de eigen energie van het dier. Dit onberekenbare element kan bijvoorbeeld bestaan uit een schrikreactie of een plotselinge beweging van het dier.
Wanneer ben je nu aan te merken als bezitter van het dier?
De bezitter is degene die het dier voor zichzelf houdt (van artikel 3:2a BW juncto 3:107 BW). Dit is doorgaans (maar niet altijd) ook de eigenaar van het dier. De wetgever heeft hiervoor gekozen omdat deze persoon door de benadeelde gemakkelijk is op te sporen, zo blijkt uit de parlementaire geschiedenis (Parlementaire geschiedenis Boek 6, pagina 745). De praktijk wijst echter uit dat het toch niet altijd even gemakkelijk is te achterhalen wie nou de bezitter van het dier is. Hoe zit het bijvoorbeeld met de verzorger van een paard, die de stalling verzorgt en het paard ook berijdt? Is deze aan te merken als de bezitter van het paard? Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelde op 4 september 2016 dat dit niet het geval is (ECLI:NL:GHARL:2018:7969). Hoewel de verzorger de feitelijke macht had over het paard en deze verzorgde, hield deze het paard niet voor zichzelf maar voor een ander. Dat maakt de verzorger geen bezitter, maar houder (artikel 3:108 BW) van het paard. In de rechtspraak is vooralsnog dus niet leidend wie nu de feitelijke macht over het dier uitoefent, maar of het dier voor zichzelf wordt gehouden of voor een ander.
Verlegging aansprakelijkheid naar de bedrijfsmatig gebruiker
Wanneer het dier wordt gebruikt in de uitoefening van een bedrijf, dan wordt de aansprakelijkheid van de bezitter verlegd naar de bedrijfsmatig gebruiker (artikel 6:181 BW). Denk bijvoorbeeld aan een hond die voor opsporing wordt gebruikt of aan een manegepaard. Het enkele bewaren van het dier is overigens niet voldoende om de aansprakelijkheid te verleggen naar de bedrijfsmatig gebruiker. Uit de parlementaire geschiedenis volgt namelijk dat het enkele bewaren van andermans dier geen ‘gebruik’ oplevert in de zin van artikel 6:181 BW (Parlementaire geschiedenis Boek 6, pagina 747.)