De noodzakelijkheid van het aantonen van geestelijk letsel, als een van de vereisten om aanspraak te kunnen maken op een 'shockschadevergoeding', werd na het EBI-arrest en het Gaswinning Groningen-arrest in twijfel getrokken. Betoogt werd wel dat ook voor wat betreft 'shockschadevorderingen' niet uitgesloten zou zijn dat 'de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde', met zich mee zouden kunnen brengen dat de nadelige gevolgen van het onrechtmatig handelen zo voor de hand liggen, dat slechts op basis daarvan een aantasting in de persoon (en ook voor 'shockschadeslachtoffers' een aanspraak o.g.v. 6:106 onder b) kon worden aangenomen.
Het Hof overwoog vorig jaar al dat deze 'uitzondering' op het vereiste dat voor het aannemen van een aantasting in de persoon geestelijk letsel moet worden vastgesteld, niet kon worden aanvaard in het geval van ‘shockschade’ als ontstaansbron van de schade. De HR bevestigt dit nu in bovengenoemd arrest. 'Voor toewijzing van schadevergoeding ter zake van shockschade is vereist dat het bestaan van het betreffende geestelijk letsel in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.'
De HR overweegt vervolgens: ''Dit vereiste dat voor vergoeding van shockschade in het algemeen sprake moet zijn van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, is niet gewijzigd door het arrest van de Hoge Raad van 29 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:1024. In dat arrest heeft de Hoge Raad (niet over shockschade maar) over de in de eerste alinea van het onder 4.5.1 weergegeven citaat bedoelde aantasting in de persoon op andere wijze, bestaande uit geestelijk letsel van de persoon die zelf het slachtoffer is van het tenlastegelegde feit, het volgende overwogen: “2.6.1 Het vereiste dat het bestaan van geestelijk letsel (...) naar objectieve maatstaven moet zijn vastgesteld, houdt niet in dat daarvan slechts sprake is indien het gaat om een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, en evenmin dat dit geestelijk letsel slechts door een psychiater of psycholoog kan worden vastgesteld.”'
En, in 4.5.3: 'Dat aldus een verschil bestaat in de beoordeling van enerzijds shockschade en anderzijds alle andere schade die het gevolg is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW, hangt hiermee samen dat in een geval waarin het gaat om de vergoeding van shockschade de aansprakelijkheid berust op een onrechtmatige daad van de pleger van het tenlastegelegde feit, niet alleen jegens degene die dientengevolge is gedood of gekwetst, maar ook jegens de benadeelde partij bij wie door het waarnemen daarvan of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok is teweeggebracht. De wegens schending van deze norm op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, BW te vergoeden schade is beperkt tot (de gevolgen van) het uit de emotionele schok voortvloeiende geestelijk letsel als dit voldoet aan de hiervoor genoemde, uit vaste rechtspraak (sinds HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356) voortvloeiende eisen.'
In de onderhavige kwestie was voor het aannemen van 'het bestaan van geestelijk letsel' (in het kader van een 'shockschadevordering'), een enkel consult bij een psycholoog die geen diagnose had gesteld, onvoldoende.
Kortom: het feitelijk gevolg (de psychische schade) vormt nog altijd een afzonderlijke factor in het verband van de beoordeling van de onrechtmatigheid en de relativiteit in het kader van een 'shockschadevordering', en het blijft wenselijk wanneer een psychiater of psycholoog een in de psychiatrie erkend ziektebeeld vaststelt.
Verder lezen?
De uitspraak van de rechtbank is te lezen op deze pagina.