Het handelen van de Nederlandse overheid zoals beschreven in de vorige blogs, is zeer onzorgvuldig. Ondanks vele berichtgevingen in de media over babydiefstallen, ‘babyfarms’ en dubieuze adopties uit Sri Lanka heeft de overheid nauwelijks toezicht gehouden. De bemiddelingsorganisatie stichting Flash, die een slechte reputatie had door verdenkingen van babyhandel, mocht onder het toeziend oog van het Ministerie van Justitie jarenlang doorgaan met haar praktijken. De overheid heeft hiermee in strijd gehandeld met verschillende beginselen, verdragen en met de Grondwet.
De overheid heeft allereerst gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Dit beginsel is tegenwoordig opgenomen in art. 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, en werd daarvoor in de rechtspraak al toegepast op overheidshandelen. Overheidsorganen moeten zorgvuldigheid in acht nemen bij het nemen van besluiten: ze moeten zorgvuldig onderzoek doen naar de feiten en belangen, de voorgeschreven procedure goed volgen en deugdelijke besluitvorming nemen. Bij de besluiten om aan stichting Flash vergunningen te geven om te bemiddelen bij adoptie, heeft het Ministerie van Justitie niet de benodigde zorgvuldigheid in acht genomen. Ook heeft het ministerie gebrekkig toezicht gehouden op de werkwijze van stichting Flash.
Daarnaast heeft de Nederlandse overheid in strijd gehandeld met het Aanvullend verdrag inzake de afschaffing van de slavernij, de slavenhandel en met slavernij gelijk te stellen instellingen en praktijken. Volgens artikel 1 van dit verdrag nemen landen alle noodzakelijke maatregelen om te voorkomen dat kinderen worden overgedragen met als doel het kind zelf of zijn arbeid te exploiteren. Door het gebrekkig toezicht en haar achteroverleunende houding heeft de overheid niet de noodzakelijke maatregelen genomen om dit te voorkomen. Sterker nog; ze heeft een organisatie die kinderen overdroeg met als doel hen te exploiteren vergunningen verstrekt en vrij spel gegeven.
Ook heeft de overheid in strijd gehandeld met artikel 10 van de Grondwet. Op grond van dit artikel heeft een ieder recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer. Veel mensen die als kind zijn geadopteerd hebben geen juiste persoonsgegevens. Ze weten hun echte naam en geboortedatum niet en hebben geen idee wie en waar hun biologische familie is. Hierdoor zijn ze aangetast in hun persoonlijke levenssfeer. De overheid had dit moeten voorkomen en heeft de verplichting om haar burgers te beschermen tegen schendingen van de persoonlijke levenssfeer.
Ook enkele andere verdragen kunnen bescherming bieden: artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens beschermt het recht op privéleven, waaronder het recht op het weten van de authentieke naam, geboortedatum en afstammingsinformatie. Op grond van artikel 7 en 8 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind hebben kinderen het recht hun ouders te kennen en moet hun identiteit worden beschermd. Op grond van het Palermo Protocol inzake de voorkoming, bestrijding en bestraffing van mensenhandel van de VN moeten slachtoffers van mensenhandel beschermd worden en moeten maatregelen genomen worden voor hun herstel. Ook het Haags Kinderontvoeringsverdrag en het Haags Adoptieverdrag kunnen bescherming bieden.
Dit is de laatste blog in een serie van vier over adoptiefraude. Advocaten Martin de Witte en Mark de Hek staan een aantal slachtoffers van adoptiefraude bij, en stellen de overheid aansprakelijk voor deze misstanden.